Kroniek van mijn jeugd
Hoofdstuk 0. 9 april
1945 – 9
april 1946
waarin mijn moeder
naar de
Tommies gaat
kijken
Ik
ben geboren op 9 april 1945 om 03.30 uur te Den Hoorn bij Delft, gemeente
Schipluiden, als eerste kind van Bert van Leeuwen en
Bets Bentvelsen, beiden 27 jaar oud. |
|
(Zoals
je in mijn geboorteadvertentie ziet, was van eigennamen vaak niet bekend
op welke manier ze geschreven moesten worden: de naam Bentvelsen werd ook
vaak als Bentvelzen geschreven!) Papa en mama hadden elkaar (heel romantisch) op het ijs ontmoet. Bij hun verlovingsfeest had oom Jan of oom Tinus bij iemand op de Tramkade een grammofooon geleend met 3 platen. Een daarvan ging over zwaluwen die een nestje gingen bouwen en dat lied werd de hele avond gedraaid. Na enkele jaren verkering besloten ze te gaan trouwen, ook al was het oorlog. Twee ongetrouwde tantes van mama woonden in hun ouderlijk huis, dat eigenlijk te groot voor hen was. Het werd verbouwd, zodat papa en mama in een helft van dat huis konden wonen. Mama wilde graag in mei trouwen, want ze was en is een echte vereerster van Maria en de meimaand was Mariamaand. Gelukkig was het huis nog net eind mei klaar. Ze waren op zaterdag 27 mei 1944 voor de wet getrouwd (op zaterdag was het gratis) en op woensdag 31 mei 1944 trouwden ze voor de kerk. Dat deden ze niet op dezelfde dag, omdat je voor de mis, die om 9.30 uur begon, nuchter moest zijn. Als je dan eerst voor de wet zou trouwen, in Schipluiden, zou je dat dus heel vroeg moeten doen en heel lang nuchter moeten blijven. Bijna iedereen trouwde dus eerst voor de wet en pas later voor de kerk. Als je voor de kerk getrouwd was, was je echt getrouwd. Mama wilde graag haar eigen bruidsjapon naaien en ze ging naar Gronheid, een stoffenwinkel in Delft om stof te kopen. Het was oorlog en ze hadden geen stof voor een bruidsjapon, zeiden ze. Maar opa had een tuin en hij verbouwde aardappelen en groente. En als ik jullie nu een kist aardappelen geef? vroeg mama. Toen haalden ze van onder de toonbank allerlei stoffen voor een bruidsjapon te voorschijn en mama zocht een mooie stof uit. |
|
Hun
huwelijk werd door oom Cor, die priester was, ingezegend in de
parochiekerk van Den Hoorn. Hun bruidsauto was een klein koetsje met een mager paard ervoor. Het
bruiloftsfeest werd bij Koot gevierd, maar voor het diner moesten ze zelf
de aardappelen en groenten meebrengen. Het feest duurde tot 21.00 uur,
want om 22.00 uur was het spertijd, dan moest iedereen thuis zijn. |
|
Het
was oorlog en ’s nachts mocht er niemand naar buiten. Toen mama bijna 9 maanden
zwanger was, had ze tegen de vroedvrouw gezegd: Ik hoop niet dat de baby
’s nachts geboren wordt, want hoe moet dat dan? Dan moet mijn man midden
in de nacht op de fiets naar Schipluiden, (want daar woonde de vroedvrouw)
en ’s nachts mag je niet naar buiten. De vroedvrouw had toen in het
Duits een briefje geschreven dat hij zou kunnen tonen als hij aangehouden
zou worden. Anders zou hij misschien wel neergeschoten kunnen worden! |
|
Ons
adres was: Dijkshoornseweg C198A. Wij woonden in één huis met de tantes.
Tante Anna en tante Lena waren tantes van mama. De tantes hadden het huis
geërfd na de dood van hun ouders, dus mijn overgrootouders woonden al in dit huis. |
De
buitendeur aan de voorkant was de deur van de tantes. Onze deur zat aan de
rechterkant opzij. Je kwam er over een tegelpaadje. Ons huisnummer was eerst
C198A, later kregen de tantes 25 en wij 25A. Eerst kwam je in de serre, waar de
wasmachine stond. Door de eigenlijke voordeur kwam je in de gang met rechts de
wc. Dat was een zitmeubel met een houten bovenkant, waar een gat in zat met een
deksel er op. Er was geen toiletpapier, maar mama sneed iedere vrijdagavond oude
kranten tot wc-papiertjes, ze bond er een draad doorheen en wij konden weer de
hele week onze billen afvegen. Het
was oorlog en de hongerwinter was net voorbij. Toen ik bijna een maand oud was,
werd Nederland bevrijd. Ook Den Hoorn werd niet vergeten en op een dag deed het
gerucht de ronde, dat de Tommies (Canadese soldaten) over de Delftseweg zouden
komen. Dat wilde mama niet missen. Ze was mij net aan het wassen (op een molton
op de
huiskamertafel), maar ze droogde me snel af, legde mij in de wieg en holde naar
buiten, waar ze op de Hoornsekade de Tommies aan de overkant van de Hoornse
vaart voorbij zag komen. Hoofdstuk 1. 9
april 1946 - 9
april 1947
|
Op mijn eerste verjaardag ging mama met mij naar de fotograaf en daar werd deze prachtige foto gemaakt. Zit ik er niet lief bij op het schapenvachtje? | |
Mama ging vaak bij oma Bentvelsen op bezoek. Oma woonde toen op de Dijkshoornseweg C81, zoals op deze foto, die gemaakt is in juli 1946, te zien is. |
Toen ik ruim 1½ jaar oud was, werd mijn broertje Gerard geboren, op 1 december 1946. Zijn peter en meter waren opa en oma Bentvelsen. Gerard is naar opa Bentvelsen vernoemd. Zijn tweede voornaam, Antonius, is de naam van onze parochieheilige. Hoofdstuk
2. 9 april 1947 - 9
april 1948 De
zomer van 1947 was een warme zomer, dus Gerard en ik werden vaak buiten
neergezet om te spelen. Gerard kon al op zijn buik liggen en in een stoeltje
zitten.
|
Het feit
dat ik de oudste was, heeft een enorme invloed gehad op mijn leven. Niet alleen
werd er voortdurend tegen mij gezegd: jij moet het goede voorbeeld geven! Ik
vond zelf ook, dat ik dat moest doen, ik voelde zelf ook al heel vroeg die
verantwoordelijkheid. Hoofdstuk 3. 9 april 1948 – 9
april 1949 Aan
geboortebeperking werd in die tijd nog niet gedaan. Ook door de katholieke kerk
werd er aangedrongen op veel kinderen (veel zieltjes) en zo kregen mijn vader en
moeder op 13 juni 1948 hun derde kind, een meisje, Toke. Haar peettante was
Leny, Gerard en Toke Op
een dag moesten mijn keelamandelen geknipt worden. Ik had geen flauw idee wat
dat inhield en ik was er dus ook helemaal niet bang voor. Het was fantastisch:
ik mocht bij oom Wim van Winden achter op de motor naar het ziekenhuis in Delft,
want papa en mama hadden geen vervoer, alleen een fiets. Dat was een groot
avontuur en ik vond het ontzettend spannend. |
Hoofdstuk
4. 9 april 1949 – 9 april
1950 Een van mijn eerste echte herinneringen is, dat ik op een nacht bij de tantes moest slapen en dat ik ‘s morgens vroeg hoorde miauwen. Ik vroeg dus: Hoor ik daar een katje? Maar het bleek babygehuil te zijn, ik had weer een zusje gekregen. Ze heette Joanna Hendrica Maria, roepnaam Annie. Haar peettante en peetoom waren tante Annie en oom Hein. Van hen kreeg ze ook haar beide voornamen. Annie was wel een heel
bijzonder zusje, ze leek wel een beetje Chinees: ze had heel kleine oogleden.
|
|
Het was leuk bij opa en oma. Er
waren druivenkassen, waar het heerlijk rook! Er waren lorries waarmee je door de
tuin kon rijden, over de rails. Oom Gé had een altaartje met miskleren, waarmee je de H. Mis na kon spelen. Al gauw kende ik alle Latijnse gebeden van de mis uit mijn hoofd. Ik was liever priester dan misdienaar, maar ik kende allebei de rollen. Introibo ad altare Dei - Ad Deum qui laetificat juventutem meam, enz. En er waren ooms en tantes, die zich met mij bezighielden: tante Bertha, tante Coby, tante Mien, tante Corry, oom Gé. Ze noemden mij Kruimeltje en leerden mij lezen. Iedere zaterdag kwam er weer een nieuwe KATHOLIEKE ILLUSTRATIE. De titels van de verhalen werden dan verknipt: alle letters werden losgeknipt en in woordjes neergelegd. Die woordjes moest ik dan lezen. Ook mocht ik zelf woordjes maken, neerleggen of schrijven. Dat vond ik heel leuk. Alleen... één keer... Er waren nog niet veel auto's in het dorp, eigenlijk zo weinig, dat het verschijnsel nog op z'n Frans uitgesproken werd. Tante Mien vroeg mij op een keer: Schrijf nu eens: AUTO en ik schreef: OTO Daar werd ik hartelijk
om uitgelachen! Wat hadden ze me te pakken! Het was natuurlijk AUTO! Ik vond het
helemaal niet natuurlijk, voelde me ontzettend voor gek staan en nam me voor, nóóit
meer zoiets stoms te doen! |
Oom Gé
deed vaak het spelletje Jan en Piet: hij had op de nagels van de wijsvingers van
zijn linker- en rechterhand een papiertje geplakt. Dat waren Jan en Piet. Hij
legde die vingers op de rand van de tafel, met de andere vingers onder de rand.
Dan zei hij: Eén keer in de week, op zaterdagmiddag, werd ik op de keukentafel neergezet en dan werd mijn haar gekamd met een heel fijne kam. Er werd mij niet echt verteld waar dat voor diende, maar naderhand kwam ik er achter, dat er gecontroleerd werd of ik geen hoofdluis had.
|
Er
was ook een ouder meisje bij opa en oma in huis. Ze heette Ingrid. Ze sprak een
vreemde taal en in mijn ogen was ze veel ouder dan ik. Toen ik later aan haar
terugdacht, vermoedde ik dat ze misschien een jaar of 17 was en dat ze een
Zweeds dienstmeisje was. Mijn nichtje Toos Bentvelsen, Ingrid, ikzelf en mijn nichtje Annie Bentvelsen |
Als
het op een zaterdag mooi weer was, met zo’n strakblauwe lucht, dan was het
zweefvliegweer. We woonden vlak bij Ypenburg en vandaar stegen veel
zweefvliegtuigen op. Hoofdstuk
5. 9 april 1950 – 9
april 1951 |
Er stond een kleuterschool schuin tegenover het huis van oma en opa. Maar dat was een protestantse kleuterschool, dus daar kon ik niet naar toe, hoewel alle kinderen met hun vierde jaar naar de kleuterschool gingen. Dat eerste jaar kleuterschool heb ik dus gemist. Maar op mijn vijfde verjaardag kreeg ik toestemming om krieltomaatjes uit te delen op deze kleuterschool. Vol trots stak ik met mijn kistje tomaten de weg over en ik vertelde de kleuterjuffrouw dat ik jarig was en dat ik tomaatjes mocht uitdelen. | |
Ook mijn
vriendje, Jopie van Paassen, kreeg natuurlijk een tomaatje. Hij woonde een
paar huizen verder, ook aan de overkant. Wij waren onafscheidelijk. Hij
was even oud als ik. Ging hij dan ook niet naar de kleuterschool of
speelde ik alleen na schooltijd met hem?
Een foto met tante Mien, ikzelf en Jopie van Paassen voor het huis van opa en oma Bentvelsen. |
Na de zomervakantie kwam ik weer in mijn ouderlijk huis terug om naar de kleuterschool te gaan en ik kwam bij zuster Thecla in de klas. Ik vond het wel jammer dat ik zuster Justina (de zuster van de jongste kleuters) had gemist, want zij leek mij veel aardiger dan zuster Thecla. Ik vond haar nogal streng en ze maakte me bang met haar verhalen over Zwarte Piet en de roe en de zak en Spanje. |
Zestien vierkantjes vouwen vond ik heel leuk. Ik koos een mooie kleur vouwblaadje, vouwde het precies op de puntjes doormidden, daarna ieder gedeelte nog een keer en dan datzelfde verticaal. Daarna in iedere hoek één vouwtje inknippen (natuurlijk steeds naar de volgende hoek doorgaan! Sommige kinderen knipten twee keer in dezelfde hoek! Dan knipte je dat hoekje natuurlijk los! Zulke domme dingen deed ik liever niet!), de vouwtjes vastplakken en je had een mandje. Van een andere kleur knipte ik dan een reep voor een hengsel en mijn paasmandje was klaar. |
Ook muizentrapjes maken deed ik graag. Twee lange gekleurde repen steeds om en om vouwen, waardoor er een muizentrap ontstond. Dat waren dan de armen en benen van een trekpop. De trekpop zelf mochten we uitprikken. Het stevige papier van de trekpop legde ik op een priklap en met een priknaald ging ik heel precies over alle lijntjes om de trekpop uit te prikken. Daarna nog splitpennen door de schouders en de heupen om de armen en benen vast te maken, met een draad werd alles aan elkaar vastgezet en klaar was de trekpop. Een
paar dagen voordat je vader of moeder jarig was, kon je een wensje uitzoeken.
Dat kostte wel een dubbeltje en dat had mama niet altijd, dus ik maakte niet
altijd een wensje. Zuster Justina had een stapel wensjes en daar mocht je er een
van uitzoeken. Op de voorkant stond een kleurplaat, die je mocht kleuren. Daarna
leerde ze je een versje voor het feest, bijvoorbeeld: Ook voor moederdag gebeurde dat, uiteraard klassikaal. Het versje dat we toen leerden, was:
|
De
tweede zondag in de mei Wie
zorgt voor de koffie? Het
is toch maar beter |
Als
zuster Thecla weg moest uit het lokaal, mocht ik aan haar lessenaar zitten
en voorlezen uit het boek van Roodkapje.
|
Zuster Thecla moet het goed met me voor gehad hebben, want ik heb nog een briefje waarin ze heel lovend over mij schrijft. Ze had voorgesteld, dat ik de eerste klas over zou slaan en direct naar de tweede klas zou gaan, omdat ik al kon lezen, schrijven en rekenen. |
|
Beste
fam. v. Leeuwen, Dus
Leni gaat naar de 2de klas. Het zal best gaan hoor, ze begrijpt
alles direct en als Pastoor komt voor de 1ste H. Communie
voor te bereiden gaat ze daar naar toe. Pastoor heeft er spijt van dat ze
verleden keer niet aangenomen is doch daar is nu niets aan te doen,
O.L.Heer zal er even goed wel plezier aan hebben en ’t volgend jaar
begrijpt ze alles nog beter. |
Papa
had tot 1949 een eigen tuin gehad, maar de grond bleek heel slecht, er groeide
niets op en er kwam geen geld binnen van de tuin. Het ging hem heel erg aan zijn
hart, maar er zat niets anders op dan de tuin (met schuld) te verkopen en in
loondienst te gaan. Gelukkig betaalde opa Bentvelsen papa’s schulden af, en
met de kinderbijslag voor 4 kinderen en met papa’s voornemen ‘van licht tot
donker te werken’ zodat er iedere week een vast inkomen binnenkwam, werd de
financiële situatie wat rooskleuriger. Hoofdstuk
6. 9 april 1951 – 9
april 1952
|
Zuster Thecla had ervoor gezorgd, dat ik in september meteen naar de tweede klas van de lagere school kon gaan. Het was natuurlijk een beetje raar dat ik in de eerste klas nog zou leren lezen, schrijven en rekenen, want dat kon ik allemaal al. |
De Mariaschool te Den Hoorn |
Zuster
Hubertina (iedereen noemde haar Zuster Hupie) was onze onderwijzeres. Iedere
ochtend begonnen we met godsdienstles, volgens de feestdagen van het kerkelijke
jaar, daarna taal en daarna rekenen. ‘s Middags schrijven, lezen,
tekenen, handwerken.
|
Ook leerden we alle
onderdelen van de H. Mis. Van ieder onderdeel had zuster Hubertina een
kaartje gemaakt en wij moesten die kaartjes in de juiste volgorde leggen.
Als dat gedeelte in het midden van het altaar plaatsvond, moesten we
het in het midden van onze lessenaar leggen en anders links of rechts.
Weet ik alle onderdelen van de H. Mis nog steeds?
(Van beneden naar boven lezen) |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op
16 oktober 1951 gingen tante Mien en oom Wim trouwen en ik mocht
bruidsmeisje zijn. De bruidsjonker heette Japie. |
Op 27
februari 1952 werd er een broertje, André,
geboren, maar hij was niet gezond. Hij kreeg een nooddoop en overleed na
een kwartier. Ik besefte niet erg wat er allemaal gebeurd was en toen Riet van
Rooijen, een ouder buurmeisje, vroeg of ik het niet erg vond dat mijn broertje
doodgegaan was, zei ik: nee hoor, ik kende hem toch niet! Zoals alle kinderen waren we natuurlijk ook wel eens ziek. Dan werden we 's morgens door papa naar beneden gedragen en beneden in mama's bed gelegd. Daar lag je dan de hele dag naar het schilderij van De Goede Herder te kijken: Jezus als de goede herder met een kudde schapen om zich heen en één schaapje op zijn schouder. Je wilde dan altijd zelf dat schaapje zijn, zo vol vertrouwen in de herder! 's Avonds werd je dan weer in een deken gewikkeld en door papa naar boven gedragen, naar je eigen bed. We hadden allemaal vaak last van oorontsteking. Dan hadden we weer oorpijn en we moesten 3 maal per dag gedruppeld worden. Mama warmde de oordruppels een beetje op een lepel op de kachel en ik was altijd bang dat ze té warm zouden zijn! Ik was altijd bang dat het pijn zou doen, maar eigenlijk viel het steeds wel weer mee. Daarna kreeg je een watje in je oor gestopt en ik vond het altijd vreselijk als ik met zo'n watje in mijn oor naar school moest. Buiten moesten we ook altijd een muts op, want anders zouden we nog vaker oorpijn krijgen, zei mama altijd. Maar ik vond het heel vervelend, zo'n muts op je hoofd. Het kriebelde altijd zo! Als we
naar de dokter moesten, moesten we een heel eind lopen: in Den Hoorn woonde nog
geen dokter, onze huisarts was dokter Reijnders en hij woonde in Schipluiden,
vlak naast de kerk. Hoofdstuk
7.
9 april 1952 – 9
april 1953 Alle
andere kinderen hadden in de eerste klas al hun eerste Communie gedaan, maar ik
had die klas overgeslagen. Telkens als de eersteklassers dus
communievoorbereiding hadden, werd ik geroepen om met die klas mee te doen. Op 4 mei 1952 deed ik mijn eerste H. Communie, de tweede zondag na Pasen. ’s Morgens vroeg werd de krultang op het gas gelegd om warm te worden, dan moest ik in de keuken komen en werden de krullen in mijn haar geknepen. O, wat vond ik dat toch eng, ik was zo bang dat mama de krultang per ongeluk tegen mijn hoofd zou houden en ik mijn hoofdhuid zou verbranden! |
Het
was een spannende dag, je moest nuchter zijn, zou ik niet flauwvallen van de
honger, maar het spannendst was: houd ik mijn jurk schoon tot ’s middags, want
’s middags was er Lof en dan moest je communiejurk natuurlijk nog schoon zijn.
En ja hoor, er ging een beker limonade over mijn jurk, maar gelukkig gebeurde
dat ’s morgens al. De jurk werd schoongeboend en tegen de tijd van het Lof was
hij weer droog. Het
was een geleende jurk, van de zusters of misschien van een van mijn nichtjes. Ik
had geen eigen bruidjesjurk. Als de meisjes van mijn klas in latere jaren
bruidje mochten zijn tijdens de sacramentsprocessie, kon ik niet meedoen omdat
ik geen bruidjesjurk had. Nu mocht ik ook iedere dag te communie, net als de andere kinderen van mijn klas.
|
|
De eerste vrijdag van de maand was een belangrijke dag: als je op 9 achtereenvolgende eerste vrijdagen te communie was geweest, zou de belofte die Jezus deed aan Margaretha Maria Alacoque op jou van toepassing zijn: 'De almachtige liefde van mijn hart zal aan allen die negen maanden achtereenvolgens den eersten vrijdag te communie gaan, de eindgenade der boetvaardigheid verlenen. Zij zullen niet in mijne ongenade sterven, noch zonder hunne Sacramenten te ontvangen, daar mijn Hart hunne veilige schuilplaats zal wezen in dat laatste oogenblik'. |
De kerk zat dan stampvol. Je moest nuchter zijn,
dus ik nam mijn brood en een fles thee mee. Mama had de fles thee in kranten
gewikkeld om hem warm te houden. Het brood zat in een zakje van de slager,
zakjes die mama speciaal voor dat doel bewaarde.
Een
zus van de tantes was kloosterzuster. Mama noemde haar Tante Nel, maar voor mij
was zij Tante Zuster Ildephonsa. Zuster Ildephonsa was 25 jaar in het
klooster en dat was dus feest. Samen met mijn achternichtje Toke van Vliet mocht
ik bij de tantes komen om een liedje in te studeren:
|
Een zus
van papa was ook kloosterzuster: tante Lena, maar wij noemden haar bij
haar kloosternaam: zuster Andrea. Ze woonde in een klooster in Haarlem en
zorgde daar voor de zieken in de Mariastichting. Op een (zon)dag gingen we
(wie? Met papa en mama? Met de trein? Met een oom en tante met de auto?)
naar Haarlem, op bezoek bij tante zuster. We gingen wandelen in de Hout en
’s avonds kregen we heel bijzonder eten: twee soorten groente door
elkaar, erwtjes en worteltjes. Wat was dat een feest, die kleurtjes zo
door elkaar!
Ik had nog meer bijzondere tantes: tante Bertha, zus van mama, werkte op de pastorie om te zorgen voor de pastoor en de kapelaan. Soms mocht ik na schooltijd bij haar op bezoek gaan. Ze opende dan een la in een tafel en ik zag daar stapels poëzieplaatjes liggen. Ik mocht er dan altijd een paar uitzoeken! In
mijn poëziealbum had ze het volgende versje geschreven: |
|
|||
Op een zondagmorgen, op 1 februari 1953, hoorden we akelige berichten over de radio: in Zeeland en op de Zuid-Hollandse eilanden waren de dijken doorgebroken en er waren heel veel mensen verdronken. Steeds hoorde je weer berichten: Het water staat nu al tot ... en dan werd er weer een andere plaats genoemd. Het was heel angstig en beklemmend en toen ik de volgende morgen met Riet van Rooijen naar school liep, praatten we over niets anders meer. |
2 Februari was het feest van Maria Lichtmis. Dan ging iedereen die bij de jeugdbeweging was, in uniform naar school. 3 Februari was ook al een bijzondere dag, want dat was de feestdag van de H. Blasius. De H. Blasius was de patroonheilige van de bescherming tegen keelziektes. Op 3 februari ging iedereen naar de kerk, want je mocht dan in een rij naar voren komen en de pastoor legde 2 kaarsen kruislings voor je keel. waarbij hij een gebed opzegde tot de H. Blasius. Als je de Blasiuszegen had ontvangen, hoefde je dat jaar niet bang te zijn voor keelontstekingen. Op een dag, waarschijnlijk op 9 juli, mocht ik mee op bedevaart naar Den Briel, naar de martelaren van Gorcum. Ik vond het maar raar: martelaren van Gorcum, maar we gingen naar Den Briel. Ik vond het ook maar een enge toestand, want die martelaren waren opgehangen en dat vond ik geen leuk idee. Ook in
de derde klas kwam ik bij zuster Hupie terecht. Zo miste ik juffrouw Van der
Maat, die ook een derde klas had. Juffrouw Van der Maat leek mij heel aardig.
Maar de kinderen die rustig waren en zelfstandig konden werken, kwamen in de
combinatieklas bij zuster Hupie. Nu zat ik in de goede rij, de rij bij het raam,
de derde klas, ik hoorde nu bij de groten. |
We deden vaak: lezen tot een fout. Als je een beurt kreeg om hardop voor te
lezen, mocht je net zolang doorgaan tot je een fout maakte. Degene die de fout
ontdekte, mocht de beurt overnemen. Als ik aan de beurt was, kwamen de anderen
er niet meer aan te pas. Zuster Hupie moest dan zeggen: Zo, nou maar weer iemand
anders. Dat vond ik niet eerlijk, ik had nog geen fout gemaakt! Ook deed ik heel erg mijn best om mooi te schrijven, want als je 10 keer een 7 of hoger had gehaald voor schrijven, mocht je met gekleurde ecoline schrijven. Normaal schreef je met een kroontjespen. Als die nieuw was, moest je er voor je er mee schreef, eerst aan likken om de pen een beetje nat te maken. Dat vond ik altijd zo fijn, schrijven met een nieuwe pen! De punt was dan nog heel scherp en de pen maakte nog geen krassen. De pen doopte je in het inktpotje dat in de rechterbovenhoek van je lessenaar zat. Naast het inktpotje legde je je inktlap neer. Dat waren vierkante stukjes stof, die in het midden met een knoop aan elkaar genaaid waren. Aan die inktlap veegde je je pen af als je klaar was met schrijven. Maar met gekleurde inkt schrijven was een feest! Je kon kiezen tussen rood, groen of blauw en ik nam meestal rood. Ik probeerde altijd een 7 of een 8 te halen, zodat ik steeds om de 10 keer met gekleurde inkt mocht schrijven. Wij schreven de letters niet aan elkaar, maar in blokschrift. Ik
kan al heel mooi schrijven! We kregen vaak een dictee. Daar kreeg je een cijfer voor en ook een cijfer voor schrijven. Als de cijfers werden voorgelezen en mijn naam werd genoemd, riep de hele klas al: Tien-acht! Ik haalde altijd een 10 voor mijn dictee en een 8 voor schrijven. Papa had een toverlantaren. Dat was een apparaat waar je een glasplaatje in moest doen, waar 4 plaatjes op stonden. Die 4 plaatjes vormden samen een verhaaltje. Zondagsavonds na het eten werd soms de toverlantaren tevoorschijn gehaald. Alle lichten gingen uit en de voorstelling begon.
|
Een magisch gevoel kwam over ons: hoe was het mogelijk dat we op dat laken dat tegen het gordijn gespannen was, die plaatjes te zien waren? Het was echt tovenarij! Eerst werd het eerste van de 4 plaatjes geprojecteerd. Als we het goed bekeken hadden, werd het glasplaatje doorgeschoven zodat het tweede plaatje tevoorschijn kwam en na een tijdje schoof papa het glasplaatje weer verder zodat we het volgende plaatje konden bewonderen. Na een tijdje kenden we natuurlijk alle verhalen van alle plaatjes, maar het bleef een wonder dat dat zomaar mogelijk was, en het bleef een feest als de toverlantaren te voorschijn werd gehaald! Hoofdstuk 8.
9 april 1953 – 9
april 1954 Met
prachtige cijfers ging ik over naar de vierde klas, naar de klas van juffrouw
Van Rijt. |
In de
schrijfles schreven we versjes en gedichtjes over, zelfs in dialect,
bijvoorbeeld: Onder
het appelen schellen Mien
moeder zat app’len te schellen |
Of het volgende versje: Onze
kat heet Moortje, |
In de zomer van 1953 werd er in Rotterdam de eerste Gymnaestrada gehouden. In de gymlessen op school hadden wij onder leiding van meester De Hoogd een oefening ingestudeerd op de muziek van de Eurovisiemars. Dat was heel leuk! Op 22 februari 1954 kreeg ik er weer een zusje bij, Lia. Er waren nu al 5 kinderen en onze wekelijkse zaterdagse wasbeurt was steeds weer een hele ceremonie. ’s Winters werden we in de huiskamer gewassen. Er werd een molton op het tafelkleed gelegd en daarnaast kwam de zinken teil met warm water. Ik mocht eerst, omdat ik de oudste was. Eerst werd ik op het molton helemaal ingezeept en daarna mocht ik in de teil om af te spoelen. Ondertussen werd Gerard ingezeept en als hij in de teil zat (in mijn zeepwater), werd ik afgedroogd en aangekleed. Zo werden alle kinderen na elkaar gewassen. ’s Zomers werd de teil in de serre gezet, maar dat was heel lastig, want op zaterdagmiddag kwam altijd de meneer van de verzekeringen langs om geld op te halen en ik schaamde me dood als ik dan net bloot in de teil zat! |
|
Maandag
was wasdag: als ik op maandag om 12 uur uit school kwam, was mama in de serre
bezig met spoelen en wringen. Wringen vond ik een leuk werkje, je moest zorgen
dat het wasgoed goed uitgespreid door de wringer ging en dan draaide ik aan de
wringer tot de teil die er onder stond, vol was met water en al het wasgoed
uitgewrongen. Je moest wel goed opletten dat het uitgewrongen wasgoed niet in de
teil terechtkwam! Dan ging ik de was ophangen. Ik vond het altijd een heerlijk
gezicht, dat wapperende wasgoed. Er waren niet genoeg knijpers, dus ik moest de
zakdoeken met meerdere bij elkaar aan een knijper hangen, en theedoeken konden
bij de hoekjes samen aan één knijper opgehangen worden! Naast ons huis hadden we een kippenren en op een dag ging papa een kip slachten. Hij sneed hem zo maar zijn kop af en de uitdrukking ‘Hij gedraagt zich als een kip zonder kop’ is echt waar: de kip liep zonder kop gewoon door, maar hij liep overal tegenaan.
Na het
slachten kregen wij, de kinderen, een kippenpoot met de spieren er nog aan. Als
je aan die spier trok, trok de poot zich samen en dat vonden wij heel
interessant!
Ik hield niet erg van warm eten en ik zat altijd met lange tanden te eten. Maar ik moest toch mijn bord leeg eten en vaak zat ik om vijf voor half twee nog de laatste restjes op te eten, terwijl de school om half twee begon. Ik kwam dan ‘s middags ook vaak te laat op school. Als je onder het bidden binnenkwam, moest je met je gezicht naar de deur blijven staan wachten tot het bidden klaar was en dan mocht je pas naar je plaats. Ongeveer met papa’s verjaardag, dus vanaf 30 juni, waren er nieuwe aardappelen. Als ik dan ’s middags uit school kwam, gaf mama mij een teiltje met water, een krant met aardappelen en een pan met water. Ik moest dan de aardappelen schrappen. Met een aardappelmesje schrapte ik in het teiltje met water de schilletjes van de aardappels. Nieuwe aardappels smaakten altijd heel lekker! Ik was kort daarvoor bij de kabouters gekomen. Bij de kabouters leerde je, iedereen te helpen. De wet
was: De
belofte was: Na de installatie kreeg je een eisenboekje. Daarin stond een aantal eisen. Die eisen kon je laten aftekenen als je er aan voldeed. Zo liet ik aftekenen dat ik kon thee zetten, de was ophangen, een platte knoop maken, enz. Het leukste vond ik de speurtochten. Ik wilde graag vooraan lopen, dan kon je als eerste de opdrachten uitvoeren. Maar bijna alle speurtochten gingen door het Tanthof en achteraan in het Tanthof, in de bosjes, vond ik het altijd ontzettend eng en ik was blij als we weer in de bewoonde wereld kwamen. Iedere kabouterkring had 4 volkjes, ieder met een dierennaam. |
Bij de kabouters werd een geheimschrift gebruikt om boodschappen naar elkaar te sturen. Iedere letter werd voorgesteld door een tekeningetje. De e was een elfje. Dat geheimschrift vond ik heel erg leuk en ik schreef graag geheime brieven naar mijn volkje. | e = elfje |
Ieder voorjaar deden de kabouters mee aan de Duinenmars. Dat was een wandeltocht door de duinen, van 10 km? De afstand weet ik niet meer. Het was altijd aan het begin van april. Het was dan altijd mooi weer: de zon scheen en doordat we de hele dag buiten liepen, verbrandden we aardig. Ik kwam dan altijd met een gezicht vol sproeten thuis. |