Kroniek van mijn jeugd deel 2

Hoofdstuk 9. 9  april  1954 – 9  april  1955
waarin  ik   naar  de  vakantiekolonie  ging

Ook in de vijfde klas zat ik bij juffrouw Van Rijt. Juffrouw Loes van Rijt kwam uit Delft en ze had rood haar. Ze was heel aardig.
In de vijfde klas kregen we een heel interessant vak erbij: natuurkunde. Juffrouw Van Rijt vertelde over vaste, vloeibare en gasvormige stoffen en ik vond dat allemaal heel bijzonder. Ze was een heel goede onderwijzeres: ik heb in die twee jaar bij haar ontzettend veel geleerd.

In de herfst van 1954 moest ik 6 weken naar de vakantiekolonie, huize St. Antonius, Bosscheweg 113 in Boxtel. Ik was te mager, ik woog te weinig en ik zag te bleek.
Er was een strakke dagindeling: eerst ontbijt met havermoutpap, waar ik van gruwde, maar je mocht niet van tafel voor je het op had. Daarna een wandeling door het bos, eindigend bij de speeltuin.

Tussen de middag warm eten en daarna een uurtje rusten. Na het middagslaapje weer naar het bos, weer naar de speeltuin en daarna brood eten. Onder het eten werd er voorgelezen uit het boek van Pinkeltje, heel spannend!

En na het eten was het leukste moment van de dag, dan gingen we naar de speelzaal en deden we een spel, bijvoorbeeld Kat en Muis. Dan stond iedereen in rijen op gelijke afstand van elkaar, met de handen vast. Een kind was de kat en een kind was de muis. De kat moest de muis pakken en ze mochten niet onder de handen doorkruipen, alleen door de open rijen lopen. Op een bepaald teken draaide iedereen zich een kwart slag om, pakte de handen vast van de nieuwe buurkinderen, waardoor de kat en de muis zich ineens in een heel andere omgeving bevonden. Dat veroorzaakte veel hilariteit.
Of we deden: De nachtwacht komt en het is .... uur. Dat laatste spel werd in het donker gespeeld en was daardoor extra spannend. Ieder had een nummer. Als ik bijvoorbeeld 6 had en de nachtwacht riep dat het 6 uur was, moest ik een dierengeluid nadoen. De nachtwacht moest mij dan zoeken, in het donker voelen wie ik was en raden wie ik was. Dat was heel spannend!

Voor we naar bed gingen, kwam er altijd een moment waarop ik jaloers was op sommige meisjes, nl. de meisjes met lang haar. Voor het slapen gaan werden er bij de meisjes met lang haar papillotten ingedraaid:  eerst werd er een streng haar gekamd, dan werd er een reepje witte katoen in geknoopt en dat werd opgerold en vastgezet. De volgende morgen hadden die meisjes dan mooie pijpenkrullen. Ik niet, ik had kort haar.

Toen ik weer terugkwam uit de vakantiekolonie, kreeg ik een paar keer na school bijles van juffrouw Van Rijt, en ik had de andere kinderen al snel weer ingehaald.  
Zangles was de leukste les bij juffrouw Van Rijt. Je moest rechtop op je stoel zitten met je handen op je rug, zodat je diep kon ademen. We zongen meestal volksliedjes: Een karretje op de zandweg reed, Molenaartjes wind is westenwind, Advocaatje ging op reis, enz.

Toen ik op de lagere school zat, verhuisden opa en oma Bentvelsen naar de Hof van Delftlaan 6, dichter bij ons huis. Ik kon dus heel vaak bij oma op bezoek gaan.   

Oma had een heel mooi poppenhuis, met melkbussen en ze vertelde dat haar opa melkboer was geweest en op de Buitenwatersloot had gewoond.

Opa en oma waren heel modern: ze hadden al eerder dan andere mensen telefoon en televisie.
Soms moest ik naar oma om voor mama op te bellen naar de kapper in Delft, ik moest dan afspreken om te laten wassen en watergolven. Ik liep dan met het dubbeltje in mijn hand (het dubbeltje dat ik aan oma moest geven voor het opbellen) de hele weg naar oma te repeteren wat ik moest zeggen door de telefoon, want ik vond opbellen nog heel eng.
Dat opa en oma televisie hadden, was een hele sensatie voor de buurt. Heel veel neefjes en nichtjes kwamen iedere woensdagmiddag, als er kinderprogramma was, bij oma op de grond zitten kijken. Tante Hannie, de omroepster, was natuurlijk altijd het hoogtepunt, als ze met 2 handen zwaaide en wij allemaal terugzwaaiden. Het mooiste programma vond ik: Zeefje. Zeefje was een meisje dat was weggelopen van huis en haar ouders waren naar haar op zoek, met een boot. De moeder werd gespeeld door Ageeth Scherphuis en er hoorde een liedje bij:
   Zeefje, waar ben je gebleven,
   Zeefje, waar ben je naar toe,
   Zeefje, waar ben je gebleven,
   Zeefje, we zijn toch zo moe.
Ook Pipo de Clown was een heel populair programma. Vooral de Dikke Deur was om te lachen en vergeet Klukkluk niet, met zijn Indianen-krompraterij!

Soms mocht ik van oma de franjes van het vloerkleed kammen. Dat was een heel secuur werkje en als alle franjes weer precies naast elkaar lagen, had je wel eer van je werk! Als ik dan weer naar huis ging, stopte oma in de gang wel eens een dubbeltje in mijn hand. Dat deed ze altijd heel stiekem, want opa mocht dat niet weten!
Als oma achter de naaimachine zat en er moest een nieuwe draad door de naald gehaald worden, werd ik er bijgehaald, want dat kon ze niet goed zien en ik had nog jonge ogen, dus ik kon het wel zien!

Vaak zat ik gewoon maar bij oma te lezen, want ik was dol op de kinderkerstboeken die ze had. Daar stonden heel leuke verhalen in, bijv. van de beer en de vos. Het was winter en de beer had honger. Ga dan vissen, zei de vos. Ik heb geen hengel, zei de beer. Dan hang je je staart toch in het water van de sloot, zei de vos. Maar ’s nachts ging het vriezen en de staart van de beer zat vastgevroren in de sloot. Hij moest hem helemaal lostrekken, waarbij zijn staart afbrak. Zo komt het dat beren geen staart meer hebben.
Ook had oma het boek van meester Prikkebeen, de man die vlinders ving met zijn net. Hij zei tegen zijn zuster Ursula: Ik ga naar Amerika. Maar Ursula ging hem achterna en ze beleefden allerlei avonturen, o.a. met een klein, bolrond mannetje. Ze kwamen zelfs in de buik van een walvis terecht!  


Bij de tantes las ik het boek van vrouwtje Piggelmee. Ze was nooit tevreden en vroeg steeds maar méér aan het visje in de zee en het liep slecht met haar af: ze verloor alles wat ze aan het visje in de zee had gevraagd, maar gelukkig troostte ze zich met Van Nelle’s koffie.

Tot het einde hunner dagen 
Zat het eenzaam dwergenpaar 
Steeds Van Nelle’s koffie drinkend, 
In-gelukkig bij elkaar!

 

Bij tante Mien las ik veel boeken van Sjors en Sjimmie. Op een dag verloor Sjors zijn ene handschoen. Aan één handschoen heb je niets, dacht hij en hij gooide daarom zijn andere handschoen maar weg. Maar een tijdje later vond hij opeens zijn eerste handschoen terug! Toen moest hij snel op zoek naar zijn tweede handschoen, maar die kon hij niet meer terugvinden. Dus gooide hij zijn eerste handschoen maar weer weg. Toen vond hij zijn eerste handschoen terug en zo ging het nog even door. Dat vond ik heel grappig!
Ook had tante Mien boeken van Klompertje, een jongen van Urk. Hij klom een keer door het openstaande halfronde bovenraampje van de deur zijn huis binnen.
 
Opa haalde ’s zondags in de kerk altijd het geld van de collecte op en hij nam het mee naar huis om te tellen. Dat was leuk! Het tafelkleed ging van de tafel af, zodat het houten blad tevoorschijn kwam en dan werd het geld op tafel uitgestrooid. Daarna maakte opa er rijtjes van: muntsoort bij muntsoort en dan rijtjes van 1 gulden, dus 4 kwartjes (2 groepjes van 2) bij elkaar, 2 dubbeltjes naast elkaar en dan 5 rijtjes onder elkaar, enz. Het mooist was uiteraard als de centen geteld moesten worden, en de meeste munten waren centen! Dat werden er 2 naast elkaar en dan steeds groepjes van 10.

 

 
Opa had ook iets bijzonders: bovenop zijn duim (ik weet niet meer of het zijn rechter- of zijn linkerduim was) was nóg een duimpje gegroeid en hij zei heel vaak: Kom eens naar mijn duimpje kijken! Alle kleinkinderen vonden dat heel intrigerend en ook een beetje eng. Maar gelukkig kregen we dan ook meestal een lekker pepermuntje. Opa had altijd een rolletje King in zijn broekzak of in de zak van zijn vestje. En niet van die kleine pepermuntjes, nee, echte King, grote pepermunten! Hij had ook een prachtig ouderwets vestzakhorloge aan een horlogeketting. 

's Zondags gingen we vaak bij oma van Leeuwen op bezoek. Ze woonde op de Lookwatering, een smalle kade met zwart grint, onverhard dus. We gingen er lopend naar toe, want alleen papa en mama hadden een fiets, wij niet.
Ik herinner me nog een kerstfeest bij oma van Leeuwen.
T
ante Nelly speelde op de piano, en wij zongen samen het liedje: 

Wat is het toch heerlijk
Bij ’t kribbetje fijn,
Ik zou hier altijd willen zijn
Maar ’t klokje tikt altijd geregeld maar door
Denk niet dat aan ’t mopp’ren of pruilen zich stoort
Tik tik, tik tik, tik tik
Allang 7 uur, wat een schrik.

’t Is kindertjesbedtijd, zegt vader, vooruit
De kaarsjes die moeten nu uit
Wie heeft er de beurt om te blazen vandaag,
Het is kleine Rie en die doet het zo graag,
Fuut fuut, fuut fuut, fuut fuit,
Rie blaast op de maat ze nu uit.

En nu zoet naar bed toe zegt vader heel zacht
Zeg ’t kindje maar even goenacht
Nacht Jezu, wij moeten nu slapen thans gaan
Maar morgen steekt moeder de kaarsjes weer aan
Fuut fuut, fuut fuut, fuut zacht
Weltrusten lief kindje goenacht.
(Met dank aan tante Lenie, die mij de tekst van het 1e en het 3e couplet leverde.)

Pasen was ook een bijzonder feest:

Eerst kreeg je Aswoensdag, dan ging iedereen naar de kerk om een askruisje te halen. De hele dag liet je dat askruisje op je voorhoofd zitten, dan kon iedereen zien dat je naar de kerk geweest was.

Dan was het 40 dagen vasten. Op doordeweekse dagen mocht je niet snoepen. Als je soms toch een snoepje kreeg van iemand, bewaarde je dat in je vastentrommeltje. Ieder kind van ons gezin had een eigen trommeltje. ’s Avonds maakte je het open om te kijken hoeveel er al in zat, maar je snoepte er niets van. Op zondag mocht je het opeten, maar we bewaarden het meeste toch voor Pasen. De vastentijd was ook de tijd van de grote schoonmaak: het hele huis werd leeggehaald en schoongemaakt. Ook de kachel ging weer naar zolder, koud of niet koud.

De zondag voor Pasen was het Palmpasen. Op de kabouters hadden we een palmpaas gemaakt. Dat was een lange stok met een zijstok en overal crêpepapier omheen. De stok was versierd met palmtakken en er hing snoep aan. Bovenop zat een haantje van brood. Alle palmpasen werden meegenomen naar de kerk en na de mis werden de palmpasen naar zieke mensen gebracht.

Witte Donderdag was ook een heel bijzondere dag. Het was dan al paasvakantie, dus je had alle tijd om naar de kerk te gaan. Op Witte Donderdag werden heel veel hosties geconsacreerd, want op Goede Vrijdag en op paaszaterdag waren er geen missen.

Op Goede Vrijdag was er ’s middags om half 3 kruisweg. Dan ging de pastoor de 14 kruiswegstaties (schilderijen die in de kerk hingen) langs. De 12e statie was: Jezus sterft aan het kruis en die werd om 3 uur voorgelezen, precies de tijd dat Jezus gestorven was. Bij het lezen van de kruiswegstaties moest je steeds knielen, staan, knielen, staan en je mocht ook helemaal meedraaien met je gezicht naar de staties, dus bij sommige staties stond je bijna achterstevoren in de kerkbank.

Paaszaterdag was er geen mis, alleen wijwater wijden. Achter in de kerk stonden grote teilen en bakken. Met flessen moesten we naar de kerk om wijwater te halen. Daarmee werden alle wijwaterbakjes gevuld. Die bakjes hingen boven ons bed, met een palmtakje er boven. Als we gingen slapen, maakten we eerst een kruisje met wijwater.

En dan kwam Pasen. De paasmis was ’s avonds laat, zodat de consecratie precies bij het begin van Pasen plaatsvond. In de paasmis werd de paaskaars ontstoken en iedereen kreeg, om zijn eigen kaars aan te steken, licht van de paaskaars. Dat vond ik zo mooi! En iedereen kwam op zijn paasbest naar de kerk: met Pasen trok je voor het eerst dat jaar weer je zomerkleren aan. En als je bedenkt dat Pasen de zondag was na de eerste volle maan in de lente en je rekent dan uit dat Pasen tussen 22 maart en 25 april kan vallen, dan kun je je voorstellen dat het soms nog heel koud was!

De meimaand was Mariamaand. Dan baden we heel vaak het rozenhoedje. Ook moesten we dan vaak de Litanie van Maria bidden. Iedereen knielde dan voor zijn of haar stoel in de kamer en ma begon met het opzeggen van alle titels van Maria, o.a. Geestelijk vat,
Eerwaardig vat,
Heerlijk vat van godsvrucht,
Mystieke roos,
Toren van David,
Ivoren toren,
Gouden huis,
Ark van het verbond, enz.

We baden of zongen ook wel eens de Litanie van alle heiligen, ik weet niet meer bij welke gelegenheid. Als er één heilige door het koor genoemd werd (gezongen), zong het volk als antwoord: Ora pro nobis; als er meerdere heiligen genoemd werden, bijv. H.H. Johannes en Jacobus, was het gezongen antwoord: Orate pro nobis. Dat hield het spannend, want je mocht je natuurlijk niet vergissen. Het was wel een enorm lange lijst van heiligen die genoemd werd! Op een gegeven moment werd het antwoord: Libera nos Domine en daarna: Miserere nobis en nog andere antwoorden.

Papa deed vaak secretariswerk voor de voetbalclub van Den Hoorn, onder andere de voetbalkaarten schrijven: de uitnodigingen voor de spelers. Dat waren gele briefkaarten, half voorgedrukt, waarop nog ingevuld moest worden: welke spelersplaats (keeper, links back, rechts back, links half, spil, rechts half, links buiten, links binnen, midvoor, rechts binnen, rechts buiten of reserve), de naam van de tegenspelers, hoe laat vertrek, per... fiets of auto, van waar vertrek, enz. Ook de namen en adressen moesten nog ingevuld worden. Dat was iedere week een leuk werkje voor Gerard en mij en we verdienden er 5 cent per elftal mee!
Ook mochten we ’s zondags wel eens mee naar de voetbal. In het voetballen zelf had ik geen interesse. Het enige leuke was, dat we altijd van papa een dubbeltje kregen om een rolletje drop te kopen! Van die ingedeukte dropjes, met een hoge rand, met een rood papiertje om het rolletje.
Het was ook leuk als de bal in de sloot geschopt werd. Dan moesten de spelers moeite doen om de bal weer er uit te halen. Soms gingen we op de wei naast het voetbalveld spelen. Als er dan een bal overgeschoten werd, konden wij hem terugschieten.

In de zomer speelden we meestal met alle buurkinderen buiten, op straat. We speelden dan verstoppertje of tikkertje, maar meestal een hinkelspel.
Wie aan de beurt was, gooide een steentje of een kettinkje in het vak met de 1, sprong over dat vak tot spreidstand in 2-3, hinkte in 4, spreidstand in 5-6, hinkte in 7 en draaide om tot spreidstand terug in 8-9. Op de terugweg haalde je je steentje of kettinkje weer op en je gooide het daarna naar 2, enz. De vakken waar steentjes of kettinkjes in lagen, moest je overslaan. Als 8 en 9 allebei bezet waren, mocht je de hemel gebruiken om om te draaien.
Het hinkelspel tekenden we met krijt op de stoep. Er was nog geen stoepkrijt, dus we gebruikten oude klinkers, bakstenen of dakpannen. Dat rode krijt was niet zo goed te zien op de stoep en het tekende ook niet zo prettig, want het was erg hard. Met gips kon je veel beter krijten. We hadden in de huiskamer een aantal heiligenbeelden staan die van gips waren gemaakt: een Mariabeeld, een Heilig-Hartbeeld, een Sint-Jozefbeeld. Ik vroeg dus aan mama of  ik een van die beelden kapot mocht gooien om te krijten op de stoep, maar dat vond mama niet goed.

Zo nu en dan was het knikkertijd. Alle moeders naaiden een knikkerzak met een koordje dat je aan kon trekken om hem dicht te doen. De knikkers waren van klei en als er je er een liet vallen en hij spatte in stukken uiteen, was dat een groot verlies! Met knikkers ging je knikkeren: je sprak af met hoeveel knikkers je allebei meedeed en om de beurt gooide je vanaf een bepaalde afstand een knikker naar het knikkerpotje. De knikkers die niet in het potje terecht waren gekomen, ging je fietelen: je kromde je wijsvinger tegen je duim en liet hem tegen de knikker wegschieten, zodat de knikker wegrolde, in de richting van het knikkerpotje. Als de knikker in het potje kwam, mocht je nog een keer. Wie de laatste knikker in het potje fietelde, kreeg alle knikkers. Wat was je trots als je ’s morgens met een half lege knikkerzak naar school was gegaan en je kwam om 12 uur met een volle knikkerzak thuis! Maar wat was je verdrietig als het andersom ging!

Er waren ook kollen, dat waren knikkers van glas met mooi gekleurde strepen erdoorheen. Als kollen vielen, gingen ze niet helemaal kapot, maar er braken dan wel stukjes af.  Hij was dan minder waard. Kollen hadden namelijk een waarde: het getal gaf  het aantal tegels op de speelplaats aan, waarvandaan je mocht proberen de kol met knikkers te raken. Onder het speelkwartier zag je overal rijen kinderen om een stel andere kinderen heen staan, waarvan de een de kol van de ander probeerde te raken. Zodra een van je knikkers de kol raakte, was de kol van jou. Ik durfde daar nooit zo goed aan mee te doen, want stel je voor dat het me al mijn knikkers zou kosten om de kol te raken! Dat vond ik veel te riskant!  
Ook in de huiskamer hadden we een knikkerpotje: een stukje zeil was eruit getrokken, rechts van de kastdeur, links naast de kachel.

Op een keer was er kermis in Den Hoorn, precies naast ons huis. Er was nog geen bebouwing en op dat open stuk land was juist plaats voor de kermis!  Als ik ’s avonds in bed lag, hoorde ik de zweefmolen zo’n beetje langs mijn slaapkamerraam zweven. Vroeger op de avond, als ik zelf in de zweefmolen zat, vond ik het een hele sensatie om vlak langs mijn slaapkamerraam te zweven! De zweefmolen vond ik geweldig, verder gaf ik niet zo veel om de kermis.  

Het gebeurde regelmatig dat papa en mama ’s avonds naar een bruiloft gingen: ze hadden allebei jongere broers en zussen die gingen trouwen en ook de koperen bruiloft (12 ½ jaar getrouwd) werd uitbundig gevierd.
De volgende morgen lagen er dan 2 corsages en 2 papieren hoedjes op de kast. Dat vond ik altijd heel intrigerend: grote mensen die papieren feesthoedjes ophadden!

Hoofdstuk 10. 9  april  1955 – 9  april  1956
waarin  ik   in  de  zesde  klas  terechtkwam

Na de zomervakantie kwam ik in de zesde klas bij zuster Tarcissa.
In september 1955 werd deze schoolfoto van ons gemaakt: v.l.n.r: Leny, Toke, Annie en Gerard.

Oom Gé was dat jaar afgestudeerd op CIOS en hij ging gymles geven in Den Hoorn bij de gymvereniging WIK, Willen Is Kunnen. Natuurlijk gingen wij daarom op gym, want het was wel heel leuk om van je oom gymles te krijgen!

Ook voordat ik op gym ging, hield ik van bewegen:
·  Als ik eventjes niets te doen had, ging ik op mijn handen staan tegen de kastdeur in de kamer. Ik ging steeds verder weg staan en liep dan met mijn voeten langs de muur naar beneden tot ik in bruggetje stond. Daarna weer met mijn voeten omhoog en weer terug tot stand.
·  Ik ging op de onderste trede van de trap staan en sprong eraf. Dan op de 2e trede en eraf springen, daarna weer een trede hoger enz. Bij de hoogste treden liep ik met mijn handen langs de leuning naar beneden en dan sprong ik met een wendsprong van de trap af.
·  ’s Zomers als papa het gras had gemaaid, gooide hij het hooi altijd op een grote hoop. Zo kon ik heel goed een handstand overslag oefenen: op het hooi kwam je altijd zacht terecht, dus je hoefde niet bang te zijn om te vallen.
· Onderweg naar school, op de Hoornsekade, liepen we altijd over de stenen afscheidingen van de voortuinen. Bij de doorgangen sprongen we van het ene muurtje naar het andere en bij het laatste huis, van Nederpelt, moesten we balanceren over de ijzeren stangen tussen de muurtjes!
· Achter ons huis stond een laag muurtje met in het midden een uitholling. Over dat muurtje sprong ik met wendsprongen heen en weer, of ik maakte een radslag van de ene naar de andere kant!

In de zesde klas kregen we extra godsdienstles als voorbereiding op onze Plechtige Hernieuwing der Doopbeloften, kortweg Plechtige Communie genoemd.
Die godsdienstles werd gegeven door de kapelaan en dat was iedere vrijdagmorgen. Iedere vrijdagmorgen had ik de zenuwen, want ik begreep de helft niet van wat de kapelaan allemaal vertelde: hij gebruikte woorden zoals ‘krachtens’ en ik wist helemaal niet wat dat woord betekende.

In de handwerkles maakten we een babybroekje: een ballonbroekje van donkerblauwe katoen, waarvan wij de naden en zomen met de hand moesten naaien. Ik maakte grove, ongelijke steken en ik was heel jaloers op Annie Alsemgeest, die van die prachtige, kleine, gelijkmatige steekjes kon maken.

Als je snel klaar was, mocht je een streng wol ophouden, zodat een van de andere kinderen de wol uit elkaar kon halen en de wol op een bol kon winden. Dat vond ik leuk werk: ik puzzelde net zo lang, tot ik zag waar de draad vandaan kwam en ik maakte er weer een mooie bol van.

Toen het babybroekje klaar was, gingen we wanten breien op 4 naalden. Dat was een heel gepriegel, maar ik vond het er bijzonder interessant uitzien, een breiwerkje met 4 naalden en ik was blij dat ik al van die moeilijke dingen kon doen.

In de rekenles werd er veel aandacht besteed aan GGD en KGV: de grootste gemene deler en het kleinste gemene veelvoud. De terminologie was aan mij niet besteed: ik had geen flauw idee wat ik aan het doen was, maar ik had de trucjes snel uit mijn hoofd geleerd en ik had altijd de goede uitkomst.

Als we 's morgens op tijd klaar waren met ons werk, ging zuster Tarcissa voorlezen uit een heel spannend boek: Engelandvaarder, door K. Norel. Dat verhaal ging over een jongen uit Urk, in de oorlog, die graag naar Engeland wilde ontsnappen om vandaaruit te vechten tegen de Duitsers. Uiteindelijk lukte hem dat. 

Er was wél iets héél engs in de zesde klas: zuster Tarcissa had verteld over kolendampvergiftiging: we moesten altijd goed opletten dat de klep van de kachel verticaal stond, dan kon de rook door de pijp naar buiten. Als de klep horizontaal stond, konden we stikken! Ik zat ongeveer om de vijf minuten naar de klep van de kachel te kijken of hij nog goed stond en ik vond het heel raar dat de andere kinderen niet steeds naar de kachel zaten te kijken! Mijn hele winter in de zesde klas werd beheerst door die kachel!

Ik was 10 jaar, ik zat in de 6e klas en ik was de beste van de klas, maar op een dag eind november liep ik naar school met Riet van Rooijen, een buurmeisje dat een jaar ouder was dan ik, en ze vertelde me: Weet je dat Sinterklaas niet bestaat en dat je moeder al die cadeautjes in je schoen doet? Ik geloofde er helemaal niets van: wij waren arm, waar zou mama het geld vandaan halen om al die cadeautjes voor ons te kopen? Dat was onmogelijk! En ik geloofde nog steeds in Sinterklaas!  

Op een dag begin december kwam er een Zwarte Piet bij ons op bezoek. Hij wist ontzettend veel van ons af en wij kregen pepernoten van hem. Toen hij weg ging, liep hij het straatje naast ons huis af en bij de stoep sprong hij zó over het hekje! Jeetje, zei ik, dat lijkt oom Gé wel, die kan ook zo goed springen! En ik had nog steeds niet door, dat het oom Gé ook inderdaad wás!

Ik las heel veel en in de 6e klas werd ik lid van de bibliotheek. Die was gevestigd in de pastorie. Iedere zondag na de hoogmis kon je daar, bij Anna en Mina, boeken lenen voor ƒ 0,10 per boek. Ik was gek op jongensboeken, zoals de boeken van Arendsoog en Witte Veder, en de boeken van Pim Pandoer:
Pim Pandoer, de schrik van de Imbosch
Pim Pandoer en de groene scarabee, enz.

Met sinterklaas hadden Gerard en ik allebei een boek gekregen, ik een meisjesboek en hij een jongensboek. Maar zijn boek: Avonturen op de Westerplas, vond ik veel spannender dan het mijne! Ik weet de titel niet eens meer!  

We hadden ook de liefhebberij van het sparen ontdekt: We spaarden postzegels en sigarenbandjes, voetbalplaatjes en plaatjes voor de sprookjesboeken van Bambi en Pinocchio.

Voor de postzegels hadden Gerard en ik allebei een album gekregen, ik een rode, Gerard een groene. Dat waren insteekalbums. We hadden ook een album waar je de postzegels met een plakkertje in moest plakken. Dat plakkertje moest je dubbelvouwen en natmaken, waardoor de postzegels zo min mogelijk zouden beschadigen. We weekten de postzegels af door ze een nacht in een kopje met water te leggen. De natte postzegels werden dan op de rand van het aanrecht neergelegd met de plakkant naar boven, zodat ze niet aan het aanrecht zouden vastplakken. Ook hadden we een stockboekje waarin de dubbele werden bewaard.

Op verjaardagen van papa en mama hielden we de ooms nauwlettend in de gaten: als ze een sigaar opstaken, waren we er als de kippen bij om hun sigarenbandje te vragen. We plakten die bandjes in een plakboek, de merken bij elkaar.  

Gerard spaarde voetbalplaatjes die je bij kauwgom kreeg. Ik gaf niets om kauwgom, maar als we ’s zondags met papa naar het voetballen gingen kijken, vroegen we om kauwgom vanwege de voetbalplaatjes. Een paar jaar later kreeg je filmsterrenplaatjes bij de kauwgom, die spaarde ik wél.

Bij bepaalde producten kreeg je plaatjes voor sprookjesboeken zoals Bambi en Pinocchio. De albums werden kaal geleverd en de plaatjes moest je er zelf bij sparen. Ik heb de boeken stukgelezen, want iedere keer als je er weer een plaatje bij had, ging je het hele boek weer lezen.

Ook deed ik samen met Gerard gezelschapsspelletjes, bijv. Monopoly. Dat spel hadden we zelf niet, maar de tantes wel. Op een dag mocht ik het meenemen om het helemaal na te maken. Van een oude Blue Band-doos maakte ik het speelbord en met eindeloos geduld maakten Gerard en ik op stukjes papier het geld na, de straatkaartjes, de kans- en Algemeen Fondskaarten, en we zochten knopen uit mama’s knopendoos: witte knopen waren de huizen en zwarte knopen de hotels. Uuuuren hebben we Monopoly gespeeld!

Als we minder tijd hadden, deden we galgje. Een van beiden nam een woord in gedachten en tekende het aantal puntjes (het aantal letters van dat woord). De ander noemde een letter. Was dat een goede letter, dan werd die letter ingevuld, maar was het een letter die niet in het woord voorkwam, dan werd er een galg getekend, iedere keer een stukje verder. Als de galg klaar was voordat je het woord geraden had, dan ‘hing je’.

De jeugdbeweging (padvinderij) nam een prominente plaats in in ons leven. 
Oom Jan Bentvelsen was oubaas van de jeugdbeweging en dat was wel erg leuk! Hij leidde met koninginnedag de spelletjes en het volksdansen op het plein en dan was ik altijd heel trots dat dat mijn oom was!

Hoofdstuk 11. 9  april  1956 – 9  april  1957
waarin  ik   iedere  dag  naar Delft  fietste

Op 1 juli 1956 deed ik mijn Plechtige Hernieuwing der Doopbeloften.

Ik was 11 jaar, zat in de 6e klas en wilde voor 'groot' aangezien worden. Maar ik was nog te jong voor nylonkousen, vond mama, en ik moest nog steeds witte sokjes dragen. Sommige kinderen van mijn klas droegen al nylons, met een jarretelgordeltje en dat vond ik erg interessant.

Ongeveer in diezelfde tijd als de Plechtige Communie was de voorbereiding voor het Vormsel, een van de 7 sacramenten (Doopsel, Vormsel, H. Sacrament des Altaars (=Communie), Biecht, Oliesel, Priesterschap en het Huwelijk). Voor het toedienen van het Vormsel kwam de bisschop in de parochiekerk. Bij allebei, zowel bij het Vormsel als bij de plechtige Hernieuwing der Doopbeloften, ging het om ‘erbij horen’, volwassen worden in het katholieke geloof, eigen verantwoordelijkheid nemen en hoewel het Vormsel een sacrament was en de plechtige Hernieuwing der Doopbeloften niet, werd aan de plechtige Hernieuwing der Doopbeloften veel meer aandacht besteed. 

Bij het Vormsel mocht je zelf een heiligennaam uitkiezen, van een heilige die je bewonderde. Ik koos Maria Goretti, zoals zoveel meisjes, omdat we daar heel veel over hadden gehoord. Maria Goretti was gestorven omdat ze kuis wilde blijven, niet aan een man wilde toegeven en dat was in onze romantische ogen heel bijzonder!

Papa werkte al sinds 1949 in de tuin van oom Geer, aan de Woudseweg. Als het zondags mooi weer was, gingen we wel eens met hem mee om te luchten. Nee, wij hoefden niet te luchten, maar de sla en de bloemkool die onder de ramen stond. ’s Morgens liepen we dan door de paden om lucht te zetten: dan zetten we onder ieder raam een blokje, zodat er lucht bij de groente kon komen. Dat blokje moest op zijn kant, dat heette ‘kant lucht zetten’ of het blokje moest rechtop gezet worden, dat heette ‘hoog lucht zetten’. Aan het eind van de middag moesten alle blokjes weer onder de ramen uitgehaald worden, dat heette ‘lucht uithalen’. Je moest ontzettend voorzichtig doen met de ramen, dus het was een spannend werkje. 
's Winters moesten er rietmatten over de ramen gerold worden en bij mooi weer moesten die rietmatten dan weer teruggerold worden. Dat moest je met een stok precies in het midden van de rietmat doen, anders rolde hij scheef.

Ook gingen we over de sloot (daar lag een plank overheen) naar de wei van Tettero, die er naast lag. In die wei gingen we bloemen plukken: madeliefjes, boterbloemen en vooral pinksterbloemen, die vond ik zo mooi en daar waren er nooit zo veel van.

Je moest wel goed uitkijken, dat je niet in een koeienvlaai trapte. En als er zo'n koe op me afkwam, wist ik niet hoe gauw ik weer over de plank moest rennen naar onze eigen kant van de tuin.

Toen ik 11 jaar en 5 maanden oud was, in september 1956, ging ik naar de St. Antonius-ULO voor meisjes in Delft. Natuurlijk mocht ik dat stuk niet alleen fietsen, dus iedere morgen om kwart voor 8 haalde ik mijn achternichtje Toke van Vliet op, die op de Tramkade woonde en samen fietsten wij naar school.
Op de lagere school hadden wij nooit een vrije middag, we gingen 5 hele dagen naar school, maar nu, op de ULO, hadden we dinsdags- en donderdagsmiddags vrij, maar we moesten wel op zaterdagochtend naar school. Maar omdat er thuis voor mij helemaal geen gelegenheid was om huiswerk te maken, ging ik op dinsdag- en donderdagmiddag naar de huiswerkklas op school. 
Op 30 november 1956 waren papa en mama 12½ jaar getrouwd, en als cadeau werd er een foto gemaakt van alle 5 de kinderen.

Een koperen bruiloft was altijd een groot feest. Het werd gevierd in het zaaltje van Aad van Velsen. Tante Mien en tante Corry hadden een paar liedjes met ons ingestudeerd: 

Wij komen samen uit Japan
Minanki-panki-poeng
Misschien verstaat gij er niet veel van
Minanki-panki-poeng
Wij komen op dit prettig feest
En jubelen heel blij van geest 
Minanki-panki-poeng

Iene-miene-matsjang
kwieng-kwang-kwore-kwieng-kwang-kwo
kwo-kwo-kwo-kwo
kwo-sjarre-warre-warre-warre-watsjang
kwieng-kwang-kwore-kwieng-kwang-kwo

Hierbij waren we alle 4 (Lia was nog te jong) als Chineesjes verkleed, met een grote platte punthoed met een zwarte vlecht er aan vastgemaakt.

 

Ook had tante Mien een grote wijde rok met 4 gaten er in, waar wij onder verstopt zaten. Bij het zingen van het couplet staken wij onze hoofden door die gaten naar buiten. Het lied heette: onder moeders crinoline.

Dames, heren, zo ge ziet, ‘k ben van de oude tijd
Ach de wereld van vandaag gaat zo snel, wat spijt
Met mijn viertal kinderen, zedig, vroom en rein
Kwam ik hier per trekschuit aan, want ‘k reis nooit per trein

Of misschien was de tekst:

Dames, heren, zogezeid, ‘k ben van de oude tijd
Ach de wereld van vandaag gaat zo snel, wat spijt
Met mijn viertal kinderen, zedig, vroom en goed
Kwam ik hier per trekschuit aan, want ‘k reis nooit te voet

En wij zongen dan, terwijl we door de gaten van de rok naar buiten keken:

Ja, zo gaan we heel tevreen
Samen door het leven heen
Veilig zoals gij kunt zien
Onder moeders crinolien!
Ja, zo gaan we heel tevreen
Samen door het leven heen
Veilig zoals gij kunt zien
Onder moeders crinolien!

We mochten helemaal tot het einde van het feest blijven, tot ’s nachts 01.00 uur! Dat was echt een sensatie!

Ondertussen ging het MULO-leven ook gewoon door. Op zaterdag hadden we eens per 14 dagen  een half uur zwemles in het Sportfondsenbad in Delft. O, wat vond ik dat verschrikkelijk, ik was zo ontzettend bang van water!

De andere vakken vond ik wel leuk, vooral de vreemde talen:
Engels:

I ride on my bike.
Is my bike old?
No, my bike is not old, my bike is new.
Duits:

Iedere keer als we brood aten, vroeg ik: Mamma, bekomme ich ein Butterbrot mit Marmelade?
Op mama’s verjaardag zei ik zelfs een versje op in het Duits, over een kind dat zijn boterham in het water liet vallen. Een voorbijganger vroeg: met opzet? Nein, mit Leberwurst!

We leerden rijtjes met voorzetsels die een bepaalde naamval kregen:
3e naamval:
mit 
nach 
nächst   
nebst 
bei 
seit
von 
zu 
ausser
aus
gegenüber
gemäss
entgegen
samt
zuwider
4e naamval: 
durch  
für 
ohne
um
bis 
entlang
3e of 4e naamval:
an
auf
hinter
neben
in
über
unter
vor
(und) zwischen
Ook Frans leerde ik heel graag, want ik schreef heeroom Cor, die in Canada woonde, vaak een brief in het Frans. Die brief begon dan met: Cher oncle.
Het was wel wennen dat we voor ieder vak een aparte leraar of lerares kregen. Onze lerares Nederlands was nog heel jong. Ze heette Bea Willems, ze kwam uit Oegstgeest en ze reed op een scooter. Op een dag kreeg ze een ongeluk met de scooter en ze kwam met haar been in het gips op school. Juffrouw Willems had een heel bijzonder gedicht (geen versje!) in mijn poëzie-album geschreven.

Gaat het tégen-wind, mê-vrind!
            Laat een schipper U dan leren
            te laveren.....
            Maar, zeil voort met wind en stromen
            En, ben je eenmaal ver genoeg,
            Wend dan over d’andren boeg!

                  
J.P. Heije

Ik vond het een moeilijk gedicht (ik vond alle gedichten moeilijk!) en ze had er een zwart-wit foto van een zeilboot bij geplakt in plaats van poëzieplaatjes met felle kleuren en glitters. Ik kon het op dat moment niet zo waarderen, ik was er waarschijnlijk nog te jong voor. Met heel zachte kleuren heb ik daarna de foto ingekleurd.  

Voor muziek hadden we een heel bevlogen man, Pierre van Hauwe. Hij leerde ons naar muziek luisteren. Hij zette dan een plaat op en wij hoefden helemaal niets te doen, alleen maar luisteren! Dat was zo bijzonder! We begonnen met het sprookje van Peter en de wolf, (daar was nog uitleg bij), daarna volgde die Moldau, waar Pierre zelf uitleg bij gaf: Hoor je de rivier, hier is hij nog heel rustig. Nu wordt de rivier heel wild! Dat wordt uitgebeeld door de instrumenten.

We luisterden ook naar de Bolero van Ravel. Bij de Bolero moesten we letten op het ritme: toem-tetetetoem-tetetetoem-toem-toem. Het ritme werd steeds duidelijker.

Hij leerde ons de verschillende instrumenten onderscheiden, wat ik erg moeilijk vond. In ons muziekschrift maakten we een plattegrond van alle instrumenten bij een concert. Waar bevinden zich de violen, waar staat de harp, enz.  

 

         

We gingen naar jeugdconcerten in de Stads Doelen. Ook moesten we namen van opera’s, zangers en zangeressen verzamelen: opzoeken in bijvoorbeeld de radiobode. Zo kreeg ik te horen over Fidelio van Beethoven, Rigoletto en Aida van Verdi en over Jo Vincent en heel veel andere namen, waar ik nooit eerder van gehoord had.  

           

Ik luisterde in de vakanties iedere ochtend om 10 uur naar de Arbeidsvitaminen op de radio. Dat waren verzoeknummers, aangevraagd door de werknemers van een bepaald bedrijf. De Arbeidsvitaminen begonnen meestal met een mars, en daarna kwamen allerlei populaire nummers. Als de Arbeidsvitaminen op de radio waren, mocht mama van mij niet stofzuigen, anders kon ik de liedjes niet horen, dus meestal zorgde ze dat ze voor 10 uur had gestofzuigd.  

Op dinsdagavond was er een hoorspel op de radio: de familie Doorsnee. Zoals de naam al aangeeft, was dat een gemiddelde familie die allerlei avonturen beleefde. Ik stond da boven op een stoel met mijn oor bij de radio die nogal hoog hing, en iedereen moest dan stil zijn van mij. Ons radiotoestel was een distributietoestel met maar 4 zenders: alleen Hilversum 1-2-3 en 4. Het voordeel van zo'n toestel was wel, dat je nauwelijks storing had!

Toen ik al op de MULO zat, mocht ik eindelijk naar de gidsen. Alle andere kinderen zaten in de 6e klas van de lagere school al bij de gidsen, maar omdat ik een jaar jonger was, zat ik toen nog steeds bij de kabouters. Bij de gidsen leerde je heel leuke dingen: een fluitenkoord vlechten, het Morse-alfabet, en als we op kamp gingen, kookten we zelf ons eten op zelfgebouwde kookplaatsen. Ook de wc, de hudo (houd uw darmen open) bouwden we zelf.

— . . / . . / — // . . / . . . // . / . / — . // — . . . / — — — / — — — / — . . / . . . / — . — . / . . . . / . — / . — — . // . . / — . // — — / — — — / . — . / . . . / . //

(dit is een boodschap in Morse)

Morse lettercodes 

Voor iedere letter is een codewoord bedacht. Iedere lettergreep wordt voorgesteld door een Morseteken: een lettergreep met een o er in wordt voorgesteld door een streep, een lettergreep zonder o er in wordt voorgesteld door een punt.

a antoon . —
b bokkenwagen — . . .
c commandobrug — . — .
d dorsvlegel — . .
e eend .
f feestgenoten . . — .
g grootmoeder —  — .
h huisbezitter . . . .
i iemand . . 
j ja o zo mooi . — — —
k kloosterpoort — . —
l likdoornsnijder . — . .
m motor —  —
n noorden — .
o oorlogsvloot — — —
p per motorfiets . — — .
q quoldorp in nood — — . —
r revolver . — .
s seinsleutel . . .
t toon
u uniform . . —
v vakantieoord . . . —
w waarborgsom . — —
x zonder slagwoord — . . —
y yorker moorkop — . — —
z zoeloekaffer — — . .

Hoofdstuk 12. 9  april  1957 – 9  april  1958
waarin ik weer een klas oversloeg

In juli 1957, op het einde van de eerste klas van de MULO, werd deze klassenfoto gemaakt, met juffrouw Hessing.

Op de achterste rij: nr. 6: Tonny de Vreede,
2e rij, van links naar rechts: Kitty Ruiterman, Tonny Weeber, Marijke Sanders, ik, Irma Hijdra, Gilda Haazer,
Op de voorste rij: ... Marja Leeflang, ... Paula Kerklaan, Annie Buzing, Marijke Houtepen ...

 

In de zomer van 1957 was er iets heel engs: er was gevaar voor polio (kinderverlamming). Het was een heel warme zomer en daardoor kon het poliovirus zich sneller verspreiden. In die zomer ging het kamp van de jeugdbeweging niet door, want er mochten niet teveel kinderen bij elkaar zijn, daardoor kon het virus overgebracht worden. We mochten geen inspannende dingen doen: geen touwtje springen, bijvoorbeeld.
In die zomer ging ik bij oom Gé en tante Nell logeren, in Hoeven. Ik paste daar op Marieke en Jos. We gingen heel vaak naar het Bosbad en oom Gé leerde me (eindelijk!) zwemmen. Na sluitingstijd bleven tante Nell en ik nog in het zwembad, dan was het lekker rustig, zeker als het een beetje regende, dan was het water zo lekker!. Ik kreeg dan een grote bal van oom Gé en met die bal in mijn handen zwom ik het hele bad door. Langzamerhand probeerde ik het steeds meer zonder bal en op een gegeven moment kon ik een paar slagen los zwemmen.

Omdat ook op de MULO het leren mij makkelijk afging, mocht ik samen met Marja Leeflang en Tonny de Vreede na de kerstvakantie van 1957 van de 2e naar de 3e klas overgaan. Het kostte ons alle drie niet veel moeite. We hoefden niet veel bijlessen te volgen, want we voegden ons zonder veel problemen in. Ik was nu wel 2 jaar jonger dan mijn klasgenoten! Als ze in de pauze grappen zaten te vertellen, begreep ik de meeste daarvan niet. ‘Teken eens 7 vierkantjes naast elkaar. Schrijf in ieder vierkantje een woord: wat-zei-de-bruid-in-haar-huwelijksnacht’ en degene die aan het schrijven was, reageerde met: Dat past er niet in! Iedereen barstte in lachen uit, maar ik had geen idee waar dat op sloeg.

Op een middag had Tonny de Vreede een grote vlek in haar rok. Het was een geruite tweedrok en het was een bruinachtige vlek. Er was nogal wat consternatie in de klas en juffrouw van der Maat vroeg aan mij of ik wist wat er aan de hand was. Ik wist het niet en ze zei: Vraag het maar aan je moeder. Ik vroeg me af, of ze het in haar broek had gedaan. ’s Avonds vroeg ik het en mama vertelde over ongesteldheid en zwangerschap. Ze vertelde ook, dat ze zelf weer zwanger was en dat er in mei weer een broertje of zusje bij zou komen.

Op 11 februari 1958 was het precies 100 jaar geleden dat Maria was verschenen aan Bernadette. Ter ere van dat eeuwfeest voerden de leerlingen van de  3e klas van de ULO een spel op: Maria’s macht te Lourdes. Ik was een van de weinigen in de klas die op klompen kon lopen, daarom mocht ik Bernadette spelen. Ik was een boerenmeisje, dus ik had een lange rok aan, een hoofddoekje op, een schort voor en een omslagdoek om, en natuurlijk sokken en klompen. Het stuk ging over een blind meisje dat door een wonder van Maria weer kon zien.   

Ik ging vaak oppassen bij familie en buren:

Bij tante Mien, Looksingel 27, oppassen op Marieke en Jos. Tante Mien zette altijd een trommel met koekjes klaar. Ik was er niet helemaal zeker van, of het de bedoeling was dat ik de hele trommel leeg at, maar ik deed het toch maar! Zo vaak kregen we thuis geen koekjes. Oom Wim had een plank vol met boeken, romans, en ik vond het hoogst interessant dat ik op deze manier volwassen boeken kon lezen. Ik was wel lid van de bibliotheek, iedere zondag na de hoogmis in de zijzaal van de kerk, maar daar leende ik vooral Arendsoog- en Pim Pandoer-boeken. Ik sliep bij het oppassen in dezelfde kamer als Marieke, die toen misschien 5 jaar was. ’s Morgens werd Marieke heel vroeg wakker. Dan kroop ze bij mij in bed en we gingen letters tekenen op elkaars rug. Je moest dan raden welke letter de ander had getekend. 
De buren heetten LeClerc, en op een morgen zei mevrouw LeClerc tegen tante Mien: Had je geen oppas vannacht, Marieke heeft zó liggen huilen! Ik had er dwars doorheen geslapen en mevrouw LeClerc was er wakker van geworden! Mooie oppas was ik!

Bij tante Corrie van oom Geer, Looksingel 49, oppassen op Elly en Ton.

Bij tante Corrie van oom Jan van Paassen, Kon. Wilhelminalaan 31, oppassen op Nic en Steven.

Bij tante Nell van oom Gé, Kon. Wilhelminalaan, oppassen op Annemieke en Jac, zondags tijdens de hoogmis. Ik droeg dan altijd een donkerrode wollen jurk met pofmouwen en een etagerok. Nu ik hierover nadenk, klopt dit niet, want ik vertelde net dat oom Gé en tante Nell al in Hoeven woonden!

Bij de overburen, de familie Van Leeuwen, Dijkshoornseweg 16, op Eef, José en Toos. Zij hadden een heel oude radio en ik was bijna de hele avond bezig met het zoeken naar een zender die niet stoorde. Ik mocht wel eens bij tante Coby logeren, in Pijnacker. Daar hielp ik dan in het huishouden. Ik leerde daar boontjes afhalen: aan iedere kant een klein stukje afsnijden, een bundeltje verzamelen en dan doormidden snijden. Ik kreeg daar droge handen van en daarom mocht ik een grote blauwe doos Nivea kopen om daarmee mijn handen in te smeren.

Hoofdstuk 13. 9 april 1958 - 9 april 1959
waarin  ik   romantische  gevoelens  kreeg

Op 9 mei werd er weer een zusje geboren, Maria Bernadette, roepnaam Marja. Haar peettante was tante Rie, maar omdat tante Rie op de dag van de doop ziek was, mocht ik Marja onder de doop houden.

Ons avondgebed werd steeds langer; het werd nu:
Nacht lieve heertje
Nacht lieve vrouwtje
Engeltje zoet
Die papa, mama, Leny, Gerard, Toke, Annie, Lia, Marja, heeroom en allemaal bewaren moet.   

Alle kinderen sliepen bij elkaar op zolder. Papa had de zolder laten verbouwen door de firma Keijzer. Er was nu een apart gedeelte voor de meisjes. Om ruimte te sparen stonden er tweepersoonsbedden. Ik deelde het bed met Anneke en Toke sliep samen met Lia in het bed bij het raam. Gerard had een afgescheiden deel van de zolder voor zichzelf, want hij was de enige jongen. Vaak waren we ’s morgens vroeg al wakker, maar we mochten nooit voor 7 uur uit bed komen. Dan riepen we in koor: Mama, hoeveel laat is het en kom eens hie-ier! 
Naast ons huis was een slagerij: slagerij Van Rooijen. Iedere maandagochtend om 6 uur werden we wakker van het gegil van de varkens die naar binnen werden gejaagd om geslacht te worden! En iedere zaterdagochtend als we uit wilden slapen, kwam er een klant met een hond bij de slager. Die hond werd buiten vastgebonden en wij werden wakker van het geblaf!

In 1958 ging ik voor het eerst naar het buitenland: de 4e klas van de MULO ging op schoolreisje naar België! Dat was een belevenis: je moest een pas of een toeristenkaart aanschaffen, anders mocht je niet de grens over! Het schoolreisje ging naar Brussel, naar de Wereldtentoonstelling en naar het Atomium. 

Op de wereldtentoonstelling hadden heel veel landen een paviljoen gebouwd, zodat je op één plek heel veel over de rest van de wereld te weten kon komen. Marja Leeflang en ik hadden precies uitgezocht welke paviljoens we wilden bezoeken. Vooral Japan was heel exotisch, maar de meeste tijd brachten we toch in het Nederlandse paviljoen door, bij de maquette van de Deltawerken.

Van Brussel gingen we naar de grotten van Han, waar we een rondleiding kregen met uitleg over de stalactieten en de stalagmieten, en daarna gingen we naar Esch-sur-Sûre in Luxemburg, de stuwdam bekijken. Dat was echt een geweldige wereldreis!  

In de zomervakantie van 1958 was er weer, zoals ieder jaar, een Pasar Malam. Dat was een door de jeugdbeweging georganiseerde fancy-fair.  Er stonden allerlei kraampjes die door de gidsen, kabouters, verkenners en welpen bezet werden: touwtrekken, ringen werpen, bussen gooien, grabbelen enz.
’s Morgens werd de Pasar Malam geopend door een kring van de leden van de jeugdbeweging, terwijl de vlag gehesen werd en iedereen de belofte aflegde. In 1958 was dat op een ontzettend hete dag en iedereen stond daar in de brandende zon. Het uniform was van vrij dikke stof gemaakt en ik kreeg het heel erg benauwd. Het volgende dat ik wist, was dat ik op de grond lag in het jeugdhuis en dat er mensen om mij heen stonden die bezorgd naar mij keken. Ik was flauwgevallen door de warmte.   
Gelukkig was ik snel opgeknapt en ik kon van de Pasar Malam gaan genieten. Er werd de hele dag muziek gedraaid en je kon ook nummers aanvragen. Als er een nummer voor je aangevraagd werd, was je wel heel populair! De hele dag hoorde je romantische nummers zoals:
Mandolins in the moonlight, van Perry Como

Diana, van Paul Anka

Buona Sera, van Louis Prima

en nog meer van dat soort nummers...

Door mijn ‘optreden’ van die morgen stond ik nogal in de belangstelling: heel veel mensen spraken mij aan en vroegen hoe het met mij ging. Daardoor raakte ik in een bijzondere, verliefde stemming en ik werd heel gevoelig voor al die romantische muziek... 

Diezelfde zomer logeerde ik met Marja Leeflang in Hoeven, bij tante Nell en oom Gé. Ook in het bosbad werden weer romantische nummers gedraaid:
Personality, van Lloyd Price
Why must I be a teenager in love, van Neil Sedaka
April love, van Pat Boone
Only you, van The Platters

en dat soort nummers.

Ook maakte ik in het Bosbad kennis met potato chips, een klein zakje met gebakken aardappelschijfjes, met een apart zakje zout er bij, wat je voor een kwartje kon kopen en dan lekker oppeuzelen na het zwemmen.

Na de zomervakantie ging ik naar de 4e klas van de MULO. We wisselden vaak songteksten uit, zoals: When, van The Kalin Twins:
           
When, when you smile
           
When you smile at me
           
Well, well I know
           
Our love will always be
           
When, when you kiss
           
When you kiss me right
           
I, I don’t know
           
To ever say good night
           
I love you
           
I want you near me
           
I love you
           
Yes I do and I hope you’ll hear me
           
When will you be mine 

Eindelijk, een maand voor mijn 14e verjaardag, in maart 1959, werd ik voor het eerst ongesteld. Maar wat was dat een gedoe! Mama kocht een gordeltje voor me. Dat was een brede band van elastiek, die je om je middel deed. Aan die band hing voor en achter ook nog een elastieken band met een knoopje erop. Dan kreeg je een badstoffen verband met aan beide uiteinden een knoopsgaatje, en dat bond je aan dat gordeltje vast. Na gebruik deed je het verband in een emmer met biotex, die speciaal voor dat doel op een verdekt opgestelde plaats in de keuken stond. Ik had al heel vaak op maandag-wasdag hele rijen van die verbandjes opgehangen, maar nu wist ik eindelijk waarvoor die waren.

Hoofdstuk 14. 9 april 1959 - 9 april 1960
waarin   ik   mijn  MULO-diploma  behaalde 
en  naar  de  kweekschool  ging

Het voorjaar van 1959 stond in het teken van het examen: dat was een hele gebeurtenis! We hadden in 14 vakken les gehad op de MULO, maar je hoefde maar in 10 vakken examen te doen, dus voor het examen mocht je er 4 laten vallen. Ik liet vallen: aardrijkskunde, natuurkunde, scheikunde en tekenen. (Scheikunde had ik nooit gehad, omdat ik MULO-A deed)
Iedereen was ijverig aan het studeren en er werd gezegd: de dag vóór het examen mag je niet meer leren, dan moet je je ontspannen. Dus met een stel klasgenoten hadden we afgesproken, de dag voor het examen naar het strand te gaan. Het was prachtig weer en we waren aardig verbrand!

Het schriftelijk examen werd afgenomen in De Dierentuin in Den Haag op 13 en 14 mei, dus we gingen met de tram. We kwamen in een grote zaal terecht, met lange rijen tafeltjes en stoelen. Ik zat net rustig te werken, toen de surveillant langs kwam. Hij gaf me een klap op mijn schouder en zei: Nou, jij bent ook lekker verbrand! Ik verging van de pijn!
Na 2 dagen schriftelijk, wat wel goed ging, kregen we op 20 juli nog mondeling. Vooral boekbespreking in de moderne vreemde talen vond ik lastig en bij Frans had ik een totale black-out. De examinator stelde de vraag in het Frans, ik begreep het niet, dus hij vertaalde het in het Nederlands, ik antwoordde in het Nederlands en hij vertaalde het weer in het Frans! Toch haalde ik er nog een 6 voor!
Wiskunde en boekhouden/ bedrijfsrekenen gingen me beter af. Voor algebra haalde ik zelfs een 10 bij het schriftelijk!!  

Al een paar maanden eerder was er bepaald, dat ik naar de kweekschool Sint Rosa in Neerbosch bij Nijmegen zou gaan.
Dat ik naar de kweek zou gaan, stond vast, maar mijn klasgenoten gingen extern naar Den Haag of naar Rotterdam; ik was de enige die naar een internaat zo ver weg ging. Maar voordat het zover was, ging ik eerst nog op kamp met de gidsen, naar Bergen (NH).
 

En daarna begon een nieuwe periode in mijn leven: ik ging naar de Rosa-kweekschool in Nijmegen. Ik ging naar die school, omdat een nicht van mama, Plony Bentvelsen, ook naar die kweekschool was geweest en omdat heeroom Koos daar vlakbij in het klooster zat.
Ik vond het eng om naar een internaat te gaan, want wat moest je doen als je ongesteld was? Hoe ging dat dan? Daar maakte ik me echt zorgen over.

In de zomervakantie van 1959 naaide ik op al mijn kledingstukken, zakdoeken, verbandjes en ondergoed etiketjes met nummer 119, want dat nummer had ik toebedeeld gekregen.
Op 1 september 1959 stapte ik met mijn koffer in de trein naar Nijmegen,

en ik nam mijn intrek in de Sint Rosa-kweekschool in Neerbosch bij Nijmegen.
In het begin had ik wel wat heimwee, maar al gauw vond ik het heel leuk. Je was altijd omringd door medestudenten en dat was heel gezellig. We deden heel veel dingen samen. En er was een prima voorziening voor als je ongesteld was: In het wc-blok stond in de 2e en in de 5e wc een kast met vakjes met nummers erop en in die vakjes werden de verbandjes bewaard. Nummer 119 was in de 5e wc. Dus als ik ongesteld was, moest ik naar de 5e wc om een schoon verbandje te pakken. De gebruikte verbandjes kon je daar ook achterlaten. Dat was dus gelukkig goed geregeld.
Wel wel ongemakkelijk was, dat ik pas in de herfstvakantie voor het eerst weer naar huis ging en dat was in die tijd de eerste week van november. Ik had alleen maar zomerkleren bij me, dus eind oktober liep ik nog steeds in bloesjes met korte mouwen en dunne rokken. Toen ik mijn koffer inpakte, had ik er helemaal niet aan gedacht, winterkleren mee te nemen!

Op de bovenste verdieping van het internaatsgebouw was een grote zaal waar we sliepen. Er waren schotten gemaakt die niet helemaal tot het plafond reikten, en zo was er een hele rij chambrettes. Als afsluiting naar de gang hing er een gordijn. In iedere chambrette stond een bed en een kast. Je kon zelf wat leuke dingetjes neerzetten of ophangen aan het tussenschot boven je bed. Ik kocht vooral filmsterrenkaarten van Conny Froboess en Peter, van Rex Gildo en van Romy Schneider, die ik boven mijn bed prikte. 

Iedere dinsdag- en donderdagochtend voordat we naar de H. Mis in de kapel gingen, moesten we ons bed afhalen. Na de H. Mis maakte je je bed weer op. Een keer in de week moest je je bed verschonen. Het bovenlaken moest onder en je kreeg weer een schoon bovenlaken. Er waren duidelijke instructies over hoe je je bed moest opmaken: in de hoeken moest je een mooie plooi maken. 

Ook mocht je één keer in de week in bad. Daarvoor moest je je naam in een schriftje schrijven bij de tijd en de dag dat jij in bad wilde gaan. De andere dagen gebruikten we de wasbakken in de badruimte. Daar was een hele rij wasbakken waar we ons iedere dag wasten en waar we onze tanden poetsten. Douches waren er nog niet.

In die tijd wilde ik ook een andere voornaam, ik vond Leny niet zo leuk meer en ik begon mezelf Lenny te noemen.
Ik hield ook een dagboek bij, want ik had altijd zoveel tijd over als we ons huiswerk moesten maken. In dat dagboek, dat ik aan Helen schreef (in navolging van Anne Frank, die haar dagboek aan Kitty schreef) beschreef ik alles wat ik op school en daarbuiten meemaakte. Ik vertelde in mijn dagboek over de leraren: Bosmans, van wiskunde, die je zo vreselijk voor gek kon zetten en voor wie ik heel bang was, van de Bergh, gym, die ik heel aardig vond, pater Ed Sporken, godsdienst, die filosofische dingen vertelde waar ik helemaal niets van begreep, de Caluwé, Nederlands, die ik in het begin wel aardig vond, maar die mij niet uitkoos voor een rol in het toneelstuk Van den Vos Reinaerde, dus die ik later niet meer zo aardig vond, maar die wel lekker jong was, Giesbers, Engels, met zijn rode haar en zijn prachtige snor, waar ik heel verliefd op was, ten Dam, Frans, wel aardig, en de overige leraren. Van de leraressen (nonnen) vertelde ik niet zo veel, dat was natuurlijk minder interessant voor een 14-jarig meisje.


De vakken die we kregen, waren vooral bedoeld om je eigen vaardigheden te verbeteren en ik vond het over het algemeen leuk om te leren:

Nederlands: spraakkunst en literatuurgeschiedenis bestuderen, boeken lezen, spreekbeurten houden, opstellen schrijven.
Engels: idem. Ik ontdekte P.G. Wodehouse met zijn boeken over Jeeves.

Frans en Duits: idem.

Tekenen : daar was ik niet zo goed in.
Handwerken: patroontekenen, sokken breien.
Handenarbeid: kleien, werken met karton, houtsnijwerk.
Rekenen: rekenen met verschillende talstelsels zoals het 2-tallig stelsel (dat kwam later goed van pas met informatica).
Biologie: mens- plant- en dierkunde.

Muziek: we leerden notenbalken vertalen in do-re-mi-fa-sol, noten lezen en treffen, volgens de Ward-methode. Hele liederen zongen we op notennamen en als we tussen de lessen naar een ander lokaal moesten lopen, zongen we soms het Wilhelmus op notennamen:
sol do do re mi fa re mi re mi fa mi re do re do
sol do do re mi fa re mi re mi fa mi re do re do

mi fa sol la sol fa mi re mi fa mi re do re

sol do ti do re mi re do ti sol la ti do do ti do.

Blokfluit: dat was wel leuk, maar ik was er niet goed in.

Gymnastiek: hiervoor hadden we rokbroeken gekregen. Dat waren donkerrode korte rokjes met een pofbroek er onder. Kastspringen, lange mat en ringen vond ik heerlijk! Douchen na afloop was er nog helemaal niet bij: we kleedden ons aan en gingen weer naar de klas. 's Zomers hadden we buiten sport: handbal, kastie, enz.

Tijdens alle lessen waarbij je moest luisteren, zaten we te breien: vooral truien en dassen. Een van de kwekelingen had een Rosa-schooldas ontworpen: antracietgrijs met aan de uiteinden een lichtblauwe, een witte en weer een lichtblauwe streep, gebreid in de halve patentsteek. Iedereen ging in haar vrije tijd naar de Phildarwinkel in Nijmegen om wol te kopen en dan... breien maar tijdens de lessen! 

Er waren ook keuzevakken die je buiten de les om kon volgen: naaien, koken, gym, Engels, Spaans. Ik deed mee aan naaien, gym en Spaans.

Bij het keuzevak naaien leerden we met een naaimachine omgaan en we maakten onze eigen kleren. Je mocht zelf weten wat je wilde maken en je kocht ook zelf de stof. Als eerste maakte ik een pyjama: daar kon niet zo veel mee fout gaan, dacht ik. Maar ik naaide wel de broeknaad helemaal door, zodat het één grote broekspijp werd! Later maakte ik ook een geruit pakje met een plooirok, wat ik heel graag droeg.

Het keuzevak gym werd in de andere kweekschool, aan de Groesbeekseweg gegeven. Het bestond uit: lange mat, kastspringen en ringen. Bij lange mat deden we vooral kunstjes zoals tankrollen, handstand maken op de knieën en schouders van iemand anders, handstand overslag over iemand anders die op handen en knieën zat, enz. Kastspringen vond ik heel leuk: de kast werd in de lengte gezet, een hoge veerplank ervoor, hard aanlopen, aanzweven en dan spreidsprong over de kast heen of de kast in de breedte, eroverheen zweven en op de schouders van Van den Bergh landen! Ringen: we oefenden heel veel op de dislock en de inlock. De dislock ging op den duur wel, maar de inlock heb ik nooit onder de knie gekregen.

Eigenlijk wilde ik, vanwege Giesbers, ook op keuzevak Engelse literatuur. Maar omdat ik dat alleen maar wilde omdat ik verliefd was op Giesbers, kon ik dat natuurlijk niet doen. Daarom ging ik op Spaans. Het leek me wel handig om veel talen te spreken.

Een andere buitenschoolse activiteit was: Graag Gedaan. Als je je daar voor opgaf, kreeg je een keer per maand een oproep om op een bepaald adres te gaan helpen met schoonmaken of boodschappen doen. De adressen waren van ouderen en alleenstaanden die niet meer goed ter been waren. Hoewel ik op mijn rapport voor orde en netheid een 4 had (ze gingen onze kasten precies controleren toen het bij mij een puinhoop was!) ging ik samen met Marieke of Gerda bij andere mensen opruimen en schoonmaken.

Iedere zaterdagavond was er dansen in de gymzaal. De ouderejaars dansten als heer en ze leerden de eerstejaars de passen van foxtrot, tango, Weense en Engelse wals en rock ‘n’ roll (jive).

Met Sinterklaas en Carnaval was er feest in de gymzaal. De leraren Ten Dam en Giesbers speelden voor Sint en Piet en Giesbers was ook prins Carnaval. Iris Wever, een meisje uit de 3e klas, was prinses Carnaval.

Van de leraar Aardrijkskunde, Wim Bartels, die in Venlo woonde, hadden we een Venloos Carnavalslied geleerd:
Det deut em het veurjoar,
Det deut em het lenteweer
En alles wat joenk is, och det vrijet zo geer.
Det deut em het veurjoar,
Det deut em het lenteweer
En alles wat joenk is, och det vrijet zo geer.

En ook:

Och waas ik maar bie mooder toes gebleve
Och waas ik maar mit dich niet mejgegaan
Och had ik naar dien ogen niet gekeejke
Dan had mien errem hert noe neeit zoon pijn gedaan
Ik kan neet aete en neet drinke
En ik mot maor altied dinke
An die roeje mond
Die blauwe auge
Dat haar zoej blond

En nog meer van dit soort liedjes in Limburgs dialect.

Begin maart gingen we in de Millinger polder met de biologielerares, zuster Gertrudis (Gertruudje) op watervogelexcursie. We zagen: reiger, kievit, grutto, scholekster, nonnetje, meerkoet, wilde eend, wilde zwaan, fuut, enz.

Begin april had ik weer hetzelfde ongemak als de vorige herfst: nu was het mooi weer, maar ik had mijn zomerkleren thuis!

Hoofdstuk 15. 9  april 1960 -  9  april  1961
waarin   ik   aandacht  kreeg voor  jongens

Voor mijn 15e verjaardag had ik van mijn klasgenoten een boekje gekregen: Lijk Halfstok, van Havank. Het was van de Zwarte Beertjes-reeks. Ik vond het zo leuk, dat ik heel veel Havanks ging lezen. Toen we daarna voor Nederlands een opstel moesten maken, deed ik dat in de Havankstijl en ik haalde er een 9 voor!

 

Ik ging veel om met Marieke van Loon uit mijn klas. Zij woonde op een boerderij in de Achterhoek, in Etten, een dorpje bij Terborg. Ze ging de weekends naar huis en al gauw ging ik zo nu en dan een weekend met haar mee. Na een van de eerste vakanties had ik mijn fiets met de trein meegenomen om in Nijmegen naar de stad te kunnen gaan, maar ik gebruikte hem nu om naar Terborg te fietsen. Het was een fiets met een rond frame (opoefiets) en ik vond hem heel ouderwets.

Onderweg stopten we in Doornenburg. Daar had Marieke kennissen wonen. Ze hadden een cafetaria met een jukebox, dus we aten patat en we draaiden platen: Stupid cupid, Bye bye love,  Problems, Milord (Corrie Brokken), Pity pity (Paul Anka) enz. En we waren allebei verliefd op Wim, de jongen die daar werkte.

Na zo’n weekend in Etten werden we op maandagochtend om kwart over vijf door mevr. Van Loon wakker gemaakt om weer 3 uur terug te fietsen naar Nijmegen! Ik vond het heerlijk, zo’n fietstocht, vooral na half zeven, als het niet meer zo donker was. Het eerste uur, op een modderig zandpad zonder verlichting, was iets minder leuk. We deden er precies 3 uur over, dus dat was wel om te doen (schreef ik in mijn dagboek)! 

Met Marieke fietste ik vaak door de omgeving van Etten, en als er dan jongens naast ons kwamen fietsen, zwijmelden we helemaal van genoegen! We waren verliefd op de bakkersknecht, op de slagersknecht, op de badmeester, op de jongen van de boekhandel, op een bromnozem die we een week eerder gezien hadden op het teenagerfestival, op de jongen van het snelbuffet (een soort snackbar), op Wim van de cafetaria in Doornenburg, ik was verliefd op de broers van Marieke, ik was verliefd op de broers van Gerda, we waren verliefd op de buurjongens, we werden ter plekke verliefd op jongens die naast ons kwamen fietsen......

Mijn andere vriendin was Gerda Geurts. Zij woonde in Nieuwdijk, bij Didam, iets dichterbij dan Etten. Op den duur ging ik meer met haar mee naar huis. Gerda woonde ook op een boerderij. Er waren 10 kinderen. De oudste, Theo (Theed), was getrouwd, de anderen woonden nog thuis. Gerda was het 6e kind. Haar broers Gerrit, Antoon, Henk en Jan waren allemaal even aardig, al vonden ze het wel leuk om mij voor de gek te houden (wat niet zo moeilijk was!). Ik vond het ook heel leuk om het boerenleven (van een afstandje) mee te maken. Vooral het hooien vond ik heel gezellig.
Op zaterdag deed iedereen in huis een of meer werkjes om alles voor het weekend in orde te krijgen. Ik kon niet zo erg veel, maar op den duur werd het schoenen poetsen mijn werkje: alle zwarte zondagse schoenen van vader en alle broers werden op een rijtje gezet in de keuken en ik zorgde er dan voor, dat iedereen op zondagochtend met glimmende schoenen in de kerk zat!

Carnaval werd ook uitdrukkelijk gevierd in Nieuwdijk!
De danslessen van de zaterdagavonden in de gymzaal van de Rosa kwamen nu goed van pas en ik vond het leuk om met de Nieuwdijkse jongens te dansen, o.a. met Antoon Baakman. Ook bij andere gelegenheden, zoals het Schuttersfeest, was er dansen in Nieuwdijk of in Didam. Dat vond ik altijd erg leuk en ook spannend: door welke jongen zou ik ten dans gevraagd worden? Het was natuurlijk uitgesloten dat je als meisje zelf een jongen zou vragen!

Al waren de meeste van mijn klasgenoten al 16, 17 of 18 jaar, toch moesten degenen die het weekend niet weggingen, iedere zondagmiddag een wandeling maken onder begeleiding van zuster Margriet. Zo heel erg vonden we dat niet: in die tijd golden heel andere normen! Van links naar rechts op deze foto: Wil Steenbrink, Marieke van Loon, ik, Anny Sauer, Evelyn Korndörffer, Ans Beving, zuster Margriet.
 

Half maart was er opeens een zonnige lentedag en we wisten pater Ed Sporken over te halen, ons buiten les te geven. Ik zit op de tweede rij van onder, helemaal rechts.

 

Maart 1961 werd deze klassenfoto gemaakt. Ik zit vooraan rechts, met een witte trui.
En zo naderde al weer mijn 16e verjaardag!

Hoofdstuk 16. 9  april  1961 -  9  april  1962
waarin  ik  voor het  eerst  een  juf  was
 

De laatste maanden van het 2e jaar van mijn opleiding tot onderwijzeres waren aangebroken: vanaf het 3e jaar zouden we stage lopen en ook echt voor de klas gaan staan. We moesten nog een paar maanden studeren om te zorgen dat we overgingen.

Eigenlijk had ik niet zo erg veel aandacht voor de studie: dat ging nogal gemakkelijk. Ik had meer aandacht voor alle jongens om mij heen. Niet op school natuurlijk, dat was een meisjesschool, maar als we in de stad fietsten, of als ik in het weekend met Gerda mee naar huis ging en we gingen dansen.

Ik kreeg ook belangstelling voor make-up: ik vond dat ik zulke lichte wenkbrauwen en wimpers had en donkere waren veel sprekender! Met een bruin kleurpotlood tekende ik mijn wenkbrauwen bij en ik kocht een doosje mascara. In dat doosje zat een zwart blokje en er hoorde ook een borsteltje bij. Dat borsteltje moest je natmaken (als er geen kraan in de buurt was, gebruikte je speeksel!) en dan wreef je ermee over het mascarablokje. Daarna kon je er je wimpers mee aanzetten. 

Een stukje uit mijn dagboek van 5 mei 1961:

Links achteraan in de hoek zaten Riky en Greet, die een tafel voor ons gereserveerd hadden. Wij gingen er dus bij zitten. Wij, dat zijn Toos, Gerda en ik. We hadden ons allemaal verkleed: ik had nu mijn nieuwe blauwe jurk aangetrokken, en weer wat parfum gekregen van Toos. Ook had ik nu gebruik gemaakt van wat mascara. De avond zelf was eigenlijk helemaal niet zo bewogen: meest danste ik met Bartje, d.w.z. omdat hij me het meest vroeg. Weet je wie er ook nog was: die Jos, die met Carnaval in Nieuwdijk, 12 febr, de elektrische gitaar bespeelde. Ik vond  ‘m nu nog steeds zo leuk als toen: kuiltjes in z’n wangen, hele witte wenkbrauwen, wat ’n heel leuk effect aan zijn gezicht geeft, en heel leuk blond haar met ’n kuifje naar voren. Hij danste ’n paar keer met ’n meisje met ’n blauw truitje, maar niet met mij. Bartje kwam ook weer veel op me af. Gerda vertelde dat ze aan de theek gezeten had en dat Bartje gezegd had: maar ik weet nog niet, of Leny wel met mij mee wil, en toen had Gerda dan Bartje precies zitten onderrichten hoe hij zich moest gedragen, wilde hij mijn hartje overwinnen: hij moest niet zo flemerig en sentimenteel doen, me niet telkens zo in de ogen zitten kijken, mij niet zo stijf tegen zich aandrukken, enz. enz.

En zo gaat het verhaal verder, bladzijden lang. Ik vertel over alle jongens die er die avond waren en met wie ik allemaal gedanst heb en of dat prettig was of niet. Over school lees ik niet veel in mijn dagboek.

Wel dat we naar de stad (Nijmegen) gingen winkelen, of naar de film gingen. Als interne studente kreeg ik van zuster Teresita ƒ 2,50 zakgeld in de week. Daar moest ik alle dingen die ik leuk vond, van kopen. Maar soms vroeg ik geld voor de trein en dan ging ik liften; zo had ik weer wat geld. Ook werkte ik in de pinkstervakantie bij oom Jan of oom Tinus in de tuin, tomaten plukken. Dat leverde ook weer wat op.

Uit mijn dagboek van 4 juni 1961:

Donderdag 1 juni ben ik naar de stad geweest, gewapend met het tientje dat ik in de vakantie verdiend heb. Ik heb gekocht:
1 paar bruine herensandalen ƒ 13,90
1 paar grijze geitenharen sokken ƒ 3,25
Ik had lang niet genoeg geld bij me, en ik heb van Gerda ƒ 4,50 moeten lenen. Gisteren heb ik aan Teresite ƒ 5 gevraagd, en dus heb ik aan haar geen schulden meer. Wel aan Evelyn: gisteren ben ik nl. met haar om 7 uur naar Centrum geweest: Les Dragueurs, de vrouwenjagers, met Jacques Charrier. Vanavond ga ik waarschijnlijk met Evelyn naar The Rat Race met Tony Curtis, waarvan ik het boek heb, en dat ik lees voor Engels. Ik denk dat Giesbers er ook wel heen zal gaan, dan kan hij zien of ik de waarheid heb geschreven in mijn uittreksel.
   

In de zomer van 1961 had ik me, als voorbereiding op mijn stage als juf, opgegeven als leidster van de Delftse vakantieschool. Ik begeleidde een groepje kinderen, waaronder mijn overbuurmeisje Diny de Gier, mijn nichtje Marieke, mijn overbuurmeisje Toos van Leeuwen en mijn zus Lia.

Ik voelde me soms zelf nog een kind en ik deed met alles mee!

 

De zomervakantie wilde ik ook gebruiken om wat extra geld te verdienen en mama had voorgesteld, een advertentie te zetten in de Delftse Post:

“Net R.K. meisje, 16 jaar, zoekt vakantiewerk, onverschillig wat.
Dijkh.weg 25A, Den Hoorn.”

Twee dagen later lag er een briefkaart in de bus, van mevr. A. Bevers uit Delft, waarop ze had geschreven: “Geachte Mejuffrouw, Naar aanleiding van Uw advertentie in de Delftse Post van 19 Juli a.s. zou ik U willen verzoeken om een avondje langs te komen, omtrent enig vacantie. U kunt iedere avond komen tussen 8-9 uur. Met vriendelijke hoogachting teken ik: Mevr. A. Bevers.”
Diezelfde avond ben ik er naar toe gegaan, en ik werd aangenomen als hulp in de huishouding à ƒ 1,25 per uur als ik een volwaardige kracht zou blijken te zijn. Maar tante Bertha, die als kraamzuster bij Gonny Arkesteijn was, zei dat zij nog wel een hulpje zou willen hebben voor een weekje, tot ze weer wat opgeknapt zou zijn. Dat was heel gezellig. Ze hadden al 2 kinderen van 5 en 3 jaar en nu dus een baby er bij. Ik verdiende daar in totaal ƒ 15,-. De week daarvoor had ik verschillende keren bij tante Mien opgepast en daardoor had ik toen in totaal een kapitaal van ƒ 22,77 en dat was heel veel geld!

Het werken bij mevr. Bevers was wel een beetje ongewoon, want die mensen waren heel rijk en ik vond het een kast van een huis! Ik werkte er iedere morgen van 9 uur tot 12.30. Iedere dag maakte ik een andere kamer schoon en vooral de jongenskamers schoonmaken en hun bedden opmaken vond ik heel interessant werk.

Van mijn zelfverdiende geld (ƒ 21,90 per week) kocht ik in Den Haag bij C&A een leuke witte charlestonjurk van ƒ 17,50.
Die jurk kwam goed van pas, toen ik door de oudere broer van Gerda, Gerrit, werd uitgenodigd om de hele dag op zijn bruiloft te komen!

En in september ging het dan echt beginnen: ik werd als kwekeling ingedeeld op de jongensschool in Neerbosch in de derde klas. Ik had zo gehoopt op een meisjesschool, want ik was bang dat ik jongens niet de baas zou kunnen: ik had niet zoveel vertrouwen in mijn gezag! Maar gelukkig viel het mee: de jongens waren gewend aan kwekelingen en de echte juf had ze goed geïnstrueerd.

Voor de biologieles had ik een les over de eend gemaakt en deze les kon ik nu echt geven! Verder had ik op school lessen gemaakt over: De Sahara, Philips van Bourgondië, tomaten, ons gebit, de Europese Gemeenschap, de lucht, Zeeland, het Mexicaanse avontuur, Zwitserland, strand en duin, Johannes Vermeer, Michiel de Ruyter, enz.

Het kweekschoolleven bestond nu uit 5 dagen per week (incl. de zaterdagmorgen) les en/of studie en ½ dag stage op een leerschool.  
Ook de avonden werden goed besteed, met keuzevakken en studie. We kregen ook een cursus EHBO en we leerden alles over verbanden aanleggen en stabiele zijligging. Toen ik echter na het behalen van het examen mijn EHBO-diploma kreeg, bleek dat het pas geldig zou worden bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd en ik was pas 16! Tegelijkertijd was het diploma maar 2 jaar geldig, dus als mijn diploma geldig zou worden, was de geldigheid al weer bijna afgelopen! Nou ja, het ging erom dat ik in ieder geval de EHBO-vaardigheden en –kennis bezat.
Datzelfde gold zo’n beetje voor handwerken. De overige leerlingen deden in de 3e klas examen handwerken, maar daarvoor moest je 18 zijn. In de 4e klas mocht iedereen daarom leuke dingen doen in de handwerkles, maar Marianne (die 2 maanden ouder was dan ik) en ik moesten nog steeds patroontekenen en andere saaie dingen oefenen omdat we pas in de 4e klas handwerkexamen konden doen.

Er waren ook weer nieuwe leerlingen op school gekomen: meisjes die de MMS of zelfs de HBS hadden gedaan! Zij hoefden de eerste 2 jaar van de kweekschool niet te doen, omdat dat gelijkstond aan die opleiding.

Ook waren er weer leerlingen uit de Antillen: Aruba en Curaçao. Zij hadden broers en neven in Nijmegen wonen en in de weekends gaven ze soms Antilliaanse feesten: dat waren échte feesten met Antilliaanse muziek! Ze dansten de merengue en de tumba en die dansen wilde ik ook leren! Bij de merengue moest je je heupen bewegen, maar de meeste Nederlanders (ik ook) bewogen hun heupen met de passen mee, terwijl je ze tegen de passen in moest bewegen! ’s Avonds op mijn kamer oefende ik achter een stoel: ik maakte een pas met mijn rechtervoet en ik bewoog meteen mijn rechterheup naar beneden! Na avonden oefenen werd mijn inspanning beloond: op de Antilliaanse feesten zeiden de jongens tegen mij dat ik goed kon dansen!

We sliepen nu niet meer in het Rosa-hoofdgebouw, maar in de nieuwbouw. Daar waren geen chambrettes, iedereen had een eigen kamer. We begonnen koffie te drinken. We mochten uiteraard geen kooktoestellen op onze kamer hebben, dus bijna iedereen had een dompelaar gekocht, een elektrisch apparaatje dat je in een pannetje water onderdompelde en dat heet werd als je het aansloot op het stopcontact. Op de Markt in Delft had ik een mooie aardewerken beker gekocht. ’s Avonds deden we een flinke schep Nescafé in onze beker, veel suiker erbij, een paar druppeltjes water erbij en met een lepeltje kloppen tot het schuimde. Dan het kokende water erbij en we hadden een heerlijke kop koffie! 
Iedere avond werd je geacht tot half 10 te studeren en daarna kwam iedereen nog een half uurtje bij elkaar in de ric, de recreatieruimte. Maar meestal redde ik dat niet: ik was vaak zo moe, dat ik om half 10 ging slapen.
Sommige medeleerlingen hadden niet genoeg aan de studietijd tot half 10: zij moesten nog langer studeren om de leerstof onder de knie te krijgen. Dat was echter niet toegestaan. Dus maakten zij de kieren van de deur dicht met zwarte stof, zodat er geen licht doorheen zou komen en ze studeerden urenlang in de nacht. Ik vond het voor die leerlingen heel vervelend dat ik dat niet hoefde te doen en toch vaak hogere cijfers haalde dan zij.  
Als ik niet te moe was en wél naar de ric ging, draaiden we daar 45-toeren plaatjes (singletjes) van o.a. Jaap Fischer, een student uit Leiden. Hij had de liedjes zelf geschreven en al mijn klasgenoten waren verliefd op hem. Hij zong liedjes zoals:
Daar woonden twee monniken Hans en Joop
in een klooster op een heuvel.
Ze sleten hun tijd en dat was een hoop
met sigaren, wijn en gekeuvel.
Ze kletsten over Jeruzalem
en loofden de Heer met psalmen,
en zo kon je Hans’ eerste en Joops tweede stem
in de omtrek horen galmen.
Of ze gingen naar het dorp benee
om daar de Heer te loven
en dan stemden ze op de KVP
en dan gingen ze weer naar boven.
Er klopte daar een meisje aan,
dat hebben ze opgenomen,
want ze misten bij ’t zingen een goeie sopraan,
daar ze zelf niet zo hoog konden komen.
Ze waste hun kleren, het wit goed en bont
en maakte hen nieuwe sandalen.
In het klooster ging de wijnfles rond
en in het dorp de roddelverhalen.
Het meisje begreep dat en is weggegaan
en nam afscheid met veel tranen.
Joop gaf haar een hand, wat hij nooit had gedaan
en Hans voor de reis wat bananen.
En samen zongen ze in duet
een lied dat sneed door je mergen.
Het meisje hoorde dat nog net
en antwoordde over de bergen.
Maar toen kwam er een man uit het dorp op de fiets
en sprak: Zo kunnen we het niet laten,
dat meisje moet terug anders hebben we niets
hier beneden om over te praten.
En nu zingen ze weer met z’n drieën in koor
en wast ze weer hun kleren,
en ze krijgen er zelfs subsidie voor,
want Gods kinderen zijn rare peren.

Ik vond de liedjes van Cliff Richard heel romantisch. Je was óf voor Elvis óf voor Cliff. Ik was voor Cliff, want ik vond Elvis veel te rauw. Ik was helemaal weg van het nummer When the girl  van Cliff Richard en toen ik genoeg zakgeld had gespaard, kocht ik dat singletje à ƒ 3,95. Ik had nog geen grammofoon, of pick-up, zoals dat apparaat meestal genoemd werd, maar ik was ervan overtuigd dat ik ooit voldoende geld gespaard zou hebben om een pick-up te kunnen kopen!

En ondertussen was het maart 1962 geworden, Carnavalstijd. En ook in Nieuw-Dijk werd dat weer uitbundig gevierd. Gerda en ik hadden 19e-eeuwse hoedjes genaaid en ik werd verliefd op Lex.